Inleiding
Goede morgen en heel hartelijk en gastvrij welkom in dit huis, deze kapel. Om samen te zijn, te zingen, te bidden, stil te zijn en het brood te delen. Bij de bloemen en de lezenaar staat een stevig boekwerk van onze kerkvader Augustinus: Brood om van te leven. Het handelt over het Johannes Evangelie en een grote plaats is ingeruimd voor het 6e hoofdstuk, de Broodrede van Jezus.
Als Brongemeenschap hebben we een deel van dit boek gelezen, inmiddels een aantal jaren geleden. En hoewel Augustinus veel woorden gebruikt en tot inprenting ook herhaalt, zijn zijn teksten zeer pittig. En kwam het boek niet uit. Vandaag worden de woorden voorgelezen van de vierde van de 5 broodzondagen uit het genoemde Johannes Evangelie. Brood om van te leven, Het Brood, Gods Woord, dat eeuwigheidswaarde heeft. Zijn gave aan ons. Mogen wij samen vieren in vreugde
Overweging
Zoeken, verbinding ervaren en een thuis vinden,
Die woorden staan vandaag boven deze viering. Ze kwamen spontaan op bij het lezen van de teksten voor vandaag en een ervaring die ik de afgelopen week opdeed in een korte vakantie. Klaas en Mieke zijn er met medebroeders- en zusters al eerder geweest, maar afgelopen week bezocht ik met familie de OLV of Grote kerk te Breda. Prachtige gotiek en lang de laatste rustplaats van het geslacht van Nassau. Dat was ook het doel van het bezoek. We werden gastvrij ontvangen door vrijwilligers met gedegen kennis en niets was hen teveel. Maar mijn aandacht werd vooral en bijna direct getrokken door een gedenkwand op een stil plekje achter in de kerk. Die leeg is en waar geen reguliere vieringen meer zijn.
Zoeken en verbinding ervaren: Een zachtgeel stenen monument, halfrond als een omarming, en met een aantal verhogingen. Die vol stonden met foto’s en brandende kaarsjes, waar duidelijk dierbaren werden herdacht. Onderaan het monument een gedicht. Een gedenkplek in een grote en lege kerk, die dagelijks open is en waar de deur gastvrij openstaat, laagdrempelig De zee van kaarsjes, de foto’s velen van heel jonge mensen, een intentieboek en het gedicht, ze troffen mij. Hier wordt verdriet gevoeld, misschien ook troost, heling, en wellicht verbinding. Even samen zijn met hen die niet meer bij ons zijn en toch dichtbij; een moment tussen aarde en hemel.
Ik las onlangs over een jonge predikant in Amsterdam, die daar een rouwen -en vieren- gedenkplek heeft bereid. In een een glazen kas. dat lijkt niet intiem. Maar juist het transparante bleek uitnodigend.
Mensen op zoek. Naar een plek. Een richting? Een plek in jezelf, bij jezelf? Hoe dan ook: het welkom is heel gastvrij en betekent dat elke mens telt. Er is iemand die je ziet en weet hoe het er met jou voorstaat.
Verbinding:
In de vroege kerk, bij de kerkvaders en al eerder, kregen zoeken de gelovigen, geloofsleerlingen, de tijd om toe te groeien naar opname in de kerk. Niet zozeer door een heel traject van cognitief leren, dat waarschijnlijk ook wel, maar vooral in het wekken en doen groeien van het verlangen. Een mystagogisch principe, gevoelig worden voor het symbolisch bewustzijn, en gaandeweg mogen ervaren- onder goede begeleiding- dat wat zij behoren te weten al in hen ligt. Geloofsleerlingen leerden het Onze Vader, de geloofsbelijdenis… maar voor eucharistie en heilig Brood was groei en rijping nodig en diende zij de kerkruimte te verlaten. De sacramenten, Doopsel, Vormsel, Eucharistie, hebben een symbolische betekenis, die tegelijk een werkelijke presentie is. In het grote dankgebed horen wij aanstonds: “Verkondigen wij het mysterie van het geloof….”
“Mystagogie”, geen dagelijks gebruikt woord, betekent eigenlijk het aan het licht doen komen wat eigenlijk als een oergegeven van het leven in ons ligt! Het verlangen naar de ander, gemeenschap, maar ook naar de Onnoembare, iets of iemand die mij overstijgt. Zoals we wel eens horen zeggen: ik geloof wel dat er méér is!! Zóveel mensen zijn, wanneer je met hen in gesprek komt, op zoek naar een plek, een richting, naar kennis! Ik geloof wel dat er méér is: misschien is dat wat er gebeurt bij die gedenkwand in een kerk die eeuwen gebed ademt.
Een thuis vinden:
In het boek Spreuken hoorden we de woorden voorlezen: Kom en eet van mijn brood, drink van de wijn. Een uitnodiging om leven te ontvangen, om het leven echt te vieren. Zo zegt het ook Jezus aan de menigte, aan zijn leerlingen en aan ons, Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt… Taal waar de mensen geen raad mee wisten. Wij misschien ook niet. Maar doorheen al deze broodzondagen wordt gaandeweg duidelijk, en daalt het misschien ook in, wat Jezus’ woorden betekenen en waar héél de Bijbel ons toe uitnodigt: God in je leven toelaten, en “ja” durven zeggen; de naaste in je leven toelaten en “ja” durven zeggen, doen wat je kunt; en jezelf toestaan er te mogen zijn en dat mogen ervaren en die sprong durven wagen, als is het geloof nog klein als een mosterdzaadje. Oftewel wat Jezus het belangrijkste gebod noemt en waar Hijzelf uit leefde: God liefhebben en de naaste als jezelf. Dat is het brood delen in geven en ontvangen. delen met wie honger heeft, gevoed mogen worden door het Brood dat Christus met ons verbindt om steeds méér omgevormd te worden in wie wij ten diepste zijn. Zijn lichaam in deze wereld. Op de plaats waar wij leven.
Augustinus zegt : wie het manna, het brood ten leven eet, zal toch eens sterven. We het eucharistisch brood ten leven eet, zal toch eens sterven. Maar wie met de juiste geestelijke, gelovige instelling eet, zegt hij, voor haar, voor hem, is dat het Brood dat eeuwig even geeft. En zo ziet hij het voorgelezen Woord van God, dat tot ons komt en in ons wil wonen, als het Brood dat eeuwig leven geeft. Mens geworden, in ons midden.
Mogen wij aangeraakt, geraakt worden, door het Brood dat wij op onze hand ontvangen; door het Woord ten leven in onze oren en hart.
Ik onthoud u niet de tekst in die gedenkhoek in Breda. De laatste woorden ervan, mogen wij die ervaren in ons leven met elkaar, in ons bidden, in ons welkom aan allen die een plek zoeken om thuis te komen
“In de stilte kerven we
de namen van onze geliefden
opdat zij bij ons blijven
plaatsen we een altaar
in ons hart het aandenken
de klop van de levenslijn”
Maureen Ghazal
Auteur: admin
Inleiding
Zomer, na een lange regenperiode. Onze buurman begon in de vroege morgen met hooien en ging door tot in de late uurtjes. En hier vlakbij staat het graan al bijna goudgeel op het land. Graan , brood, het is de tweede van de vijf zondagen over de broodrede van Jezus in het Johannes Evangelie. Over wie Hij is, en wat voor ons (leven) broodnodig is. En hoe Hij wegen wijst naar het Koninkrijk. Jezus’ woorden bij de niet gemakkelijk te begrijpen Evangelist Johannes roepen veel op. Dat blijkt uit het spervuur van vragen dat op Hem afkomt. Ook de relatie met de eerste lezing uit Exodus, het Boek van Bevrijding, zou spanning kunnen oproepen tussen 1e en 2e testament en een makkelijke meningsvorming. Het tijdelijke tegenover het eeuwige. Zeker vandaag met het midden- oosten conflict. Maar Evangelie is Blijde Boodschap. Die hopen wij te beleven.
Overweging
Ik weet zeker dat ik het al een keer eerder heb verteld, u weet het misschien nog, maar dan nog is het mij zo bijgebleven dat ik het opnieuw met u wil delen. In het ziekenhuis waar ik destijds werkte, was ik op de zondagen soms vrijwilliger in de liturgieviering. Ik assisteerde bij het uitreiken van de communie. Een man, alleen, langdurig behandeld in het psychiatrisch ziekenhuis, kwam naar voor. Hij stak zijn hand uit voor het ontvangen van het H. brood en ook een leeg, halfopen luciferdoosje. De pastor keek hem vragend aan. De man zei: “voor deze week, dan ben ik niet zo alleen”. In dit verhaal zit misschien we de kern, waar het Evangelie vandaag om draait. Niet zo alleen, ergens bij horen, bij iemand horen. In het vertrouwen dat het H. Brood hem de week door zal helpen. Het Brood, gevuld met Gods liefde.
Het is geen gemakkelijke tekst, deze zondag. De opdringerige menigte, die, zo kwam het op mij over, nogal dwingend vragen op Jezus afvuurde. Misschien waren het oprecht zoekende mensen. Misschien ook om Hem uit te lokken tot een eenzijdig standpunt.
Is deze Jezus méér dan Mozes?
Wat is dat dan voor brood dat het ánders is, dan het manna, in het Hebreeuws mn, niet goed te vertalen.
In ons koorgebed zeggen of zingen wij regelmatig de lange psalm 78: Hij liet manna tot spijs op en regenen, hemelkoren was wat Hij gaf; brood voor engelen kreeg ieder te eten. Voedsel zong Hij hun toe tot verzadens. Maar er is ook, en daar begint de psalm mee, de oproep tot lering, waarbij het antwoord is: openen wil ik mijn mond tot een les. Dat gaat over Mozes, over het geschenk van de Tora, het boek der wijzing. Het boek waaruit ook Jezus leerde en waar Hij mee leefde.
Waren de mensen deze les vergeten? Werd die veronachtzaamd in de hectiek van het leven? Of was hun klagen ten diepste een verlangen naar bestaanszekerheid? Reikte Mozes’ gezag, dat alles van God komt, niet ver genoeg? Jezus, die diep respect had voor het gezag van Mozes en Elia, wet en profeten, zegt scherp: Werkt niet voor het voedsel dat vergaat. De mens leeft niet van brood alleen, van de hand in de tand.
Jouw, uw, ons, leven heeft een bedoeling. Voedsel tot eeuwig leven, dat de Mensenzoon zal geven. Op Hem heeft God zijn zegel gedrukt, staat er in uw boekje. De NBV gebruikt het woord “volmacht”, maar een zegel, sfragis, een waszegel, heeft oude papieren. Dat zegel, ontvingen wij bij het H. Vormsel, in geurend Chrysma. Het is het zegel van Gods geest over ons leven en is onuitwisbaar. Gods zorg, die blijft. Zijn liefde die niet van ons wijkt. Hoe ons leven ook verder gaat. Welke keuzes wij ook maken.
De toon van de vragenstellers naar Jezus lijkt anders te worden als ze m.i. meer open en eerlijk vragen: welke werken moeten wij dan verrichten? Wat moeten we doen? We hadden toch al de ervaring van het manna? Geef ons van dat levende Brood….
Dat doet denken aan de Samaritaanse vrouw bij de bron in de woestijn destijds zei: Heer, geef mij dan van het levende water… dat ik noot meer dorst zal hebben. Jezus antwoordt daarop met zijn eerste Ik Ben woord. Ik Ben.. Gods naam, zijn aanwezigheid in en om ons. Om het ons te leren, God liefhebben en de naaste als mijzelf, om dienstbaar te zijn.
We kunnen het Evangelie- gedeelte van deze morgen niet los zien van vorige week. van dat jongetje met die enkele gerstebroden. Die alles…. wat hij in handen had aan Jezus gaf. Een immens groot geschenk. Die wilde delen, spontaan en op zijn gevoel. Delen- om- niet. Bereid zijn te delen, ongeacht de afloop; en durven, willen, ontvangen. Medebroeder Fons gebruikte vorige zondag in dat kader de woorden geloof, hoop en liefde. Dat is Tora doen.
Ik keer nog even terug naar psalm 78:
Hun hart was niet blijvend bij Hem, maar God bracht hen met omzichtige hand, zachtjes.. weer terug. Ons leren is lernen, een levenslang proces van vallen en opstaan, van het voedsel , het manna, dat we nodig hebben uit zorg voor ons lichaam; en het Brood dat ons geestelijk voedt en ons steeds terugbrengt naar de Bron en oorsprong van ons leven, dat alles komt uit Gods hand. Het is niet vanzelfsprekend, en vraagt onze inzet, onze dank aan God, ons gebed, ons samenleven én werken, met elkaar.
Af en toe kijk ik via NPO start het programma “Over- Leven” terug van Coen Verbraak, een heel goede en integere interviewer. Zijn gasten hebben in hun leven de nodige beproevingen doorstaan en zijn erdoorheen gekomen. Van armoede (geen brood voor je gezin), van ziekte, van verlatenheid, dood van geliefden.
Zijn laatste vraag luidt steevast: “Wat maakt het leven de moeite waard?”
De man met het luciferdoosje gaf reeds het antwoord…
Hij heeft het begrepen.
En wij?
Dit versleten boekje, met de titel “in die dagen”, kreeg ik in 1960 bij mijn eerste communie. Het verhaal gaat over een jongetje dat aanwezig is bij de wonderbare broodvermenigvuldiging. Ik vond het een heel intrigerend boekje en wel om twee redenen. Op de eerste plaats vond ik het machtig interessant hoe je met zo weinig brood en vis, toch zoveel mensen te eten kon geven. Maar aan de andere kant vond ik het ook wel zielig voor mijn vader. Als je met zo weinig brood kon volstaan, dan zou hij als bakker niets meer te bakken hebben en geen cent meer verdienen.
Die eerste reden is mij altijd blijven hangen. Zeker toen ik de rekenkunst een beetje vaardig werd, verwonderde ik me over die som: vijf broden en twee vissen, dus zeven stukjes in totaal, en dat gedeeld door vijfduizend; en dan had je alleen nog maar de mannen geteld, nog niet eens de vrouwen en kinderen, die in zulke gevallen in de meerderheid zijn. Dan worden de stukje wel heel erg klein.
Al eeuwen hebben Bijbelgeleerden proberen te verklaren hoe dat zat. Men veronderstelde dat alle mensen wel iets aan voedsel hadden meegenomen, zoals we dat doen als we naar de Efteling gaan. En als iedereen dan van alles wat hij had, ging uitdelen, dan zou er wellicht voldoende zijn voor iedereen, ja er zou zelfs wel over kunnen blijven. Dat is wel een aardige verklaring voor het verhaal, maar ik meen toch te kunnen zeggen dat dat niet de achterliggende gedachte is van dit verhaal. Die uitleg is wel erg bepaald door de cultuur en de tijd.
Volgens mij moeten we het iets dieper zoeken. Steeds als Jezus spreekt over brood, dan heeft hij het niet over het brood dat de mensen bij mijn vader kochten. Het gaat Jezus niet over tarwebrood, witbrood al of niet met krenten en rozijnen. Het gaat niet over het eten van dat brood. Dat houdt ons fysiek in leven. Elke dag heb je brood, of iets anders in andere culturen, nodig om fysiek in leven te blijven. Als je niet eet ga je dood.
Nee, het gaat Jezus over het brood des levens. En hij bedoelt daarmee datgene wat je nodig hebt om geestelijk te blijven leven. Als je van dat brood des levens niet eet, ga je dood, kom je in een doodse situatie. Het brood des levens houdt je gaande, vol hoop, vol liefde en vol geloof. Dat zijn de woorden die te maken hebben met het brood des levens. Geloof, hoop en liefde. Als je daarvan deelt, zal het vermeerderen. Dan heb je niet te maken met een rekensommetje, dan heb je te maken met het leven zelf. Dat leven groeit door geloof, door hoop en door liefde.
Het verhaal over de broodvermenigvuldiging, of het verhaal van het uitdelen van het brood, is wellicht een verhaal over dat uitdelen van levensbrood, van geloof, hoop en liefde. Daar waar je gelooft in de gulheid van mensen, daar ontstaat leven in alle glorie. Daar waar het leven zijn basis vindt in de hoop op beter; daar ontstaat leven in overvloed. Daar waar leven uitgedrukt wordt in de liefde voor je medemens, kan de wereld worden zoals God het bedoeld heeft.
Het hele evangelie door, bij alle verhalen over Jezus, wordt er gesproken over het uitdelen aan elkaar. En telkens als er sprake is van delen en vermenigvuldigen, daar gaat het over het leven zelf, over de dood heen. Want daar waar een liefdesband ontstaat tussen mensen, daar wordt de dood overwonnen, daar gaat de liefdesband verder.
Misschien is dat wel de kern van het verhaal. Al die mensen volgden Jezus, geloofden hem, putten hoop uit wat hij zei en deed. Hij deelde zijn liefde uit aan mensen aan de rand van de samenleving, aan mensen die gemarginaliseerd zijn, aan mensen die het leven moe zijn, aan mensen die gehandicapt zijn. Ja, iedereen mag delen in de liefde van Jezus. En dat zal een vreugde zijn, dan wordt het leven, het volle leven, steeds belangrijker en steeds meer fundament van het bestaan. Daar is sprake van het rijk van God, het koninkrijk der hemelen.
In dat boekje dat ik kreeg, wordt het verhaal erg letterlijk opgenomen. Niet als historische waarheid, maar als verhaal. Niet zomaar een verhaaltje, maar een verhaal, waar een kern in zit, een kern die ons aan het denken zet. Ik koester het boekje als een kleinood uit mijn jeugd, maar ook als kleinood naar de toekomst. Steeds weer mag ik ervaren dat uitdelen van liefde en hoop, mijn geloof versterkt, beginnend bij het uitdelen van wat mensen in leven houdt.
Rest de vraag voor deze tijd: kan ik mijn liefde en geluk delen met een ander? Hoe werkt dat bij mij?
U bent van harte welkom! Het schijnt echt zomer te gaan worden, een dag voor de zomerzonnewende en voor het Feest van St. Jan! Het is vakantietijd en we gunnen hen die erop uit trokken wat zonnewarmte.
U kreeg het zondagsboekje aangereikt en heeft de mooie en sprekende afbeelding gezien. Hoewel het geen pleziertochtje is, ziet u wat er gaande is. En ook waar het vandaag over zal gaan, een overbekend verhaal. De grote angstige ogen vallen op en een roeispaan die geen enkele zin heeft op de woeste golven. Op de boot ligt iemand rustig te slapen. Die geen weet heeft. Of geen angst heeft.
Het Evangelie gaat over de storm op het Meer, het Meer van Galilea, dat verraderlijk gevaarlijk kan worden door sterke onderstromen. Ook het IJsselmeer is daar om beducht.
De eerste lezing komt uit het boek Job… Job is getroffen door een immens verlies. Van bezittingen, maar bovenal verloor hij zijn prachtige dochters. Zijn toekomst, al wat hem dierbaar was. Waarom? Waarom? Een vraag van alle tijden…
We horen hoe de Eeuwige vanuit de storm (van het leven) Job aanspreekt. En we lezen iets meer verzen dan in uw boekje staat aangegeven.
‘Oversteken’ staat er op uw boekje. Dat vraagt durf, en loslaten van wat kan beangstigen. Laten we vieren, in onze. deze ongewisse tijd. Een uur van rust. Een uur van samen, deze mooie zondag.
Overweging
Angst. Angst vóór; angst óm… Angst kan een gezonde afweer zijn van het lichaam. Op scherp staan. Maar kan ook bedreigend zijn.
Mgr. Tiny Muskens, voormalig en overleden bisschop van Breda, heeft destijds met de theoloog Arjan Broers zijn levensverhaal opgetekend. Hij was een wereldreiziger en wereldburger, die als priester op vele plekken parochies heeft geleid. Van Indonesië tot Rome. Ons kleine kerkelijke Nederland, waar hij zich als Bisschop erg heeft ingezet, pastoraal en ook kritisch, steekt daar wat schril bij af. Hij heeft veel gezien en meegemaakt. Veel mensen die het niet goed hadden, in moeilijke omstandigheden leefden en desondanks dapper en fier en met vertrouwen en geloof in het leven stonden. Die het leven echt vierden. In Indonesië, waar hij jaren werkte, schreef hij zijn dissertatie. De taal had hij zichzelf eigen gemaakt. Vieren dichtbij en onder de mensen! Open voor dialoog.
Het boek heeft als titel: “Wees niet bang” En hij schrijft, het is kennelijk onderzocht, dat deze woorden, “wees niet bang” 365 maal in de bijbel voorkomen als een aanmoediging. Die we ook heden ten dage nodig hebben.
Je kunt bang zijn om fouten te maken, verkeerde keuzes; de toekomst van je kinderen, hen loslaten, voor het eerst een eind op de fiets naar de middelbare school; bang voor mensen die in je intimiteit treden. De bisschop schrijft dat we aangemoedigd zouden moeten worden om ook in de kerk door de angst héén te gaan. De angst voor: wat blijft er “nog”. Niet terug zien wat wás, maar wat wij kunnen doen nú, hoe wij kerk –samen kunnen zijn, ook als kleiner wordende gemeenschappen. Welke initiatieven we durven nemen. Misschien is het wereldwijde Synodale proces, kerk vanaf de basis, daar een goed voorbeeld van. Maar wat vandaag gebeurt, op dat bootje, is een reële doodsangst. En ik denk aan, vooral, het front in Oekraïne, waar het gaat lijken op vechten tegen de bierkaai; en onze Oekraïense buren hier, hun angst voor man of familie, hun ver van huis en machteloos zijn. Er is angst die wij allemaal kennen en herkennen en misschien niet zo durven benoemen. dan gebruiken we het woord stress. Je wilt een ander niet lastig vallen. “Het valt wel mee”, of: “het gaat wel”. Angst is een signaal om serieus te nemen. Niet weg te poetsen! Het vraagt de bereidheid om te luisteren en mogelijk te verlichten!! Wat maakt dat we op wat voor manier dan ook, moed putten uit de woorden : wees niet bang. Hoe werkt dat voor de leerlingen? Jezus vraagt: waarom hebben jullie niet een beetje MOED. Is de angst van de leerlingen dan een gebrek aan vertrouwen in hun Heer? Kennen ze hem nog steeds niet echt? En wij?
Ik las ergens, hoe anders de houding was van de vrouwen onder het kruis, van de drie Maria’s. Ze hadden in doodsangst daar kunnen staan. Maar ze bleven staan, ze liepen niet weg en bleven ten einde toe. Wat deed het hen ínnerlijk dat ze dat aankonden? Is dat vertrouwen? is dat Liefde die alles kan verdragen? Die kracht en moed geeft? En in het volgende hoofdstuk van Marcus, maar dat komt volgende week stapt een vrouw, en moeder, over haar angst héén, ze steekt óver, naar Jezus. Een liefde en wat wel genoemd wordt “vermetel vertrouwen” kunnen sterker zijn dan de dood. Oversteken, om bij het woord op uw boekje te blijven, is zeggen: Kome wat komt, aan U is de toekomst: “Het is”….
Wij kunnen niets vasthouden, ons leven niet, onze toekomst niet, we kunnen niets meenemen. Wat we kunnen is ons bidden om vertrouwen, als gelovige mensen. Jezus zegt het na zijn verrijzenis zelf: Ik ben met jullie, al de dagen van jullie leven! Ik- Ben, dat is de Godsnaam. Hier en nu. Dicht bij ieder van ons.
Dat ervaren ook Jezus’ leerlingen. Als we goed lezen, zien we dat Herder en goede pastor Jezus éérst de golven stilt; en hun doodsangst. En dán pas hen probeert duidelijk te maken, dat ze vertrouwen mogen hebben. En hoe het staat met hun geloof. dat ze al zo lang samen optrekken en Hem nog niet kennen.
Voorin de Bijbel waaruit ik Job voorlas, zit een kaart. Een afbeelding van een icoon waarop Jezus, de Opgestane, Adam bij de hand neemt, úit het dodenrijk. Met daaronder twee verzen uit Psalm 73, die mij heel dierbaar zijn en een houvast in angst en wanneer het ons, mij, minder goed gaat. Ik lees ze voor:
“Want eigenlijk ben ik altijd bij U
U houdt mijn hand stevig vast.
U leidt mij, volgens uw plan.
Uiteindelijk neemt U mij op
in Uw glorie.
Mag dat ons geloof zijn!
Bij het horen van het eerste verhaal, de gelijkenis, uit het evangelie, luisteren we met bekende oren. We weten onderhand wel wat er in dat verhaal staat. Als we kinderen hebben. Of mensen ter begeleiding, dan is het allemaal wel duidelijk. Waarden en normen moeten gezaaid worden, en dan is het wachten op de oogst. Verder niets aan doen, lijk het verhaal dan te zeggen. Terwijl de boer slaapt, ontkiemt de graankorrel om later vrucht te geven, waarna geoogst kan worden.
Bij waarden en normen zou het ook zo moeten zijn. Het rijk van God is als een mosterdzaadje. Het kleinste der zaadje, tenminste als ik alleen maar naar de bekende flora-wereld kijk. Maar waar moeten we dan aan denken, bij het mosterdzaadje en die grote struik die het gaat worden?
Ik denk dat de boer hier een grote rol speelt. Hij is, als het ware, de beheerder en wachter van het godsrijk. En die boer hoeft maar twee dingen te doen: zaaien en oogsten. Daartussen kan hij rusten en slapen, waken en dromen. Of toch niet?
De boer hoeft niets te doen, en toch groeit en bloeit het gewas. Ik zag dat laatst in de natuur. De verschillende gewassen kwamen op hun eigen tijd op, groeiden, droegen vrucht en werden geoogst. Daar hoefde de mens niets aan te doen. De natuur regelt en herstelt zichzelf na verloop van tijd. We moeten het dan ook niet op kort termijn te doen, want in de toekomst blijft alles het zelfde.
De klimaat-crisis en de problematiek voor de agrarische sector past hier in. Het is de leidende vraag: hoe gaan we als mens met de natuur om? Zijn wij de heersers of de beheerders? Kunnen wij de grond zomaar uitputten, zonder rekening te houden met de bodemgesteldheid en de biodiversiteit? Zijn wij hierbij van gebruikers tot misbruikers geworden? Voelen wij ons betrokken bij de boer of bij de industrieel?
De verhouding tussen natuurlijk groen (de wereld van de boer) en gewild groen (de wereld van de industrie) maakt dat de agrarische sector in de problemen komt. Wat eerst kon, kan nu niet meer. Er zullen dingen moeten veranderen. Zo heeft de beheerder, tussen slapen en waken, meer te doen dan niets. Hij zal moeten zoeken naar dat juiste evenwicht. Dat zou al moeilijk genoeg zijn, en dan komt er nog een klimaatcrisis overheen. Zou de industriële sector hier een balans in kunnen vinden?
Het rijk van God is als een mosterdzaadje, klein maar tot veel in staat, met veel groeikracht, veel potentie. Het zaadje moet de goede bedding krijgen, goede grond. Het zaadje moet goed weer hebben, in een juist klimaat staan. We zien momenteel andere gewassen opkomen doordat het klimaat verandert. Roei je die uit, of neem je ze op in je eigen natuur?
Wat gaan wij zaaien? Wij proberen waarden en normen over te dragen aan onze kinderen! Zijn dat onze waarden en normen? Of heeft de ander ook iets in te brengen; zijn het gezamenlijke waarden en normen?
Heel veel vragen, heel veel open eindjes. Maar dat kan ook niet anders als er zoveel op het spel staat: een beginnend regering, in het nauw gedreven boeren, rusteloze jongvolwassenen, radeloze tieners en pubers, beweeglijke ADHD-kinderen. Een aarde die schijnt te wankelen, een heelal met gaten. Kom daar maar eens tussen met de nodige rust. Terwijl de boer slaapt. Dan is dat ons voorbeeld: Veel zien, maar niet altijd reageren.
Inleiding
Vandaag vieren we opnieuw een bijzondere zondag, het feest van de H. Drie- eenheid of Drievuldigheid. Op het luisterrijk Pinksterfeest vorige zondag mocht de heilige Geest over ons komen als de opener van onze ziel. De Geest die ons geloofszintuig aanwakkert een duwtje geeft en ons hier vandaag samenbrengt.
Drie- eenheid. In de kunst zijn er talloze afbeeldingen om in een beeld te pogen vatten, waar woorden vaak ontoereikend zijn.
Misschien kent u nog van die afbeeldingen. De Vader in de hemel, de Zoon aan de rechterhand, de Vogel Geest die zijn stralen naar de aarde reikt. Hemel en aarde die elkaar raken.
Wat vandaag vooral spreekt in de lezingen uit de Bijbel is de bemoediging, en ook en vooral de liefde, die God met ons en ons met elkaar verbindt. Dat we die mogen be- amen. Met warme harten!
Overweging
Op het altaar staat een klein sculptuur. Uit een van onze gastenkamers. Ieder van ons zal er mogelijk iets anders in zien. Het viel mij ineens op, hoe mooi en vandaag passend. Het is van zachte steen, uit één stuk gepolijst. Bogen, die duidelijk bij elkaar horen, verbonden zijn, maar elkaar niet raken en zo elkaar de ruimte geven. Bij de woorden van Vader, Zoon en Geest, klinken vaak en ook in de Bijbel, Hoop, geloof en liefde. Als een ode aan God.
De apostel Paulus wijdt er veel aandacht aan in het dertiende hoofdstuk van de Korintebrief. . Het wordt het Hooglied van de Liefde genoemd. En Paulus zegt erbij: de meest belangrijke is de Liefde. De Liefde geeft ruimte, verbindt, maar beknelt niet! Deze dagen las ik, naar aanleiding van een telefoongesprek, opnieuw een stukje uit het levensverhaal van Elisabeth Kübler- Ross. Wellicht voor u een bekende naam. Ze was Zwitserse, arts en Psychiater en ze is een vrouw van wereldformaat geworden. Haars ondanks trouwens! Wat zij tot stand kon brengen was baanbrekend, vernieuwend: Het heel nabij zijn aan en lezingen houden over terminaal zieke en stervende mensen. Zij haalde het sterven uit de taboesfeer. Door te luisteren, nabij te zijn, stil te zijn en te kijken. De mensen, onder wie vele kinderen, recht in de ogen te zien en niet wegkijken. De ogen vertelden haar wat zij al wisten, dat er geen beterschap meer was. Waar destijds artsen vaak van weg keken in de hoop iets te kunnen doen. Wijze ogen, die allang wisten wat komen zou.
Zij was ervan overtuigd en heeft het gezien aan de ogen, dat ons leven hier enen korte tijdsspanne is. Maar dat er óver de grens een eeuwigheid is, een voortbestaan, een relatie. Anders, maar niet voorbij! En dat wij ons geen zorgen hoeven maken over het hierna….
Maar ik wil iets zeggen over het begin van haar leven, dat zo allesbepalend is geworden voor wat ik net omschreef. ‘Een wurmpje was ik’, schrijft ze, ‘een wurmpje van twee pond…. dat het misschien niet zou halen. Mijn ouders wilden graag een mollig babymeisje…’
maar enkele momenten na haar, Elisabeth, kwamen en nog twee meisjes. Een identieke drieling. Zij net iets sterker dan het eerstgeboren wurmpje.
Ze haalde het, werd een vechtertje, tegen onrecht, tegen het uitsluiten van klasgenootjes. Zij had immers de weg gebaand voor haar zusjes. En zag het als haar taak.
Voor hun belijdenis in de kerk, kregen de meisjes naar gewoonte een Bijbeltekst. Het werden de woorden geloof, hoop en liefde… Elisabeth kreeg het woord liefde “toebedeeld”. Het heeft haar nooit verlaten, het was met haar verbonden, zat als het ware ín haar. In het lazaret in oorlogsgebied als heel jonge vrouw, in het tientallen kilometers lopen naar een ziekenhuis, met honger, maar met een doodziek kind in haar armen, in de hoop op redding.
De liefde, zegt Paulus, is sterker dan de dood. En we weten, met zekerheid- uit ervaring, misschien pas goed wat liefde is, omdat we ook weten wat verdriet is, wat lijden is, en pijn. Dat is ons leven en gaat immers niemands deur voorbij!
Het is de Liefde, zijn liefde voor de mensen, allen zonder onderscheid,, die Jezus óp het Kruis schenkt aan Maria, zijn moeder en aan de liefste leerling. En hen aan elkaar toevertrouwt. Zoon, zie daar uw moeder, Moeder, zie daar uw Zoon.
Dat zij niet in verlatenheid zouden achterblijven, maar bij elkaar troost en kracht zouden vinden. Al zijn er wonden die hier op aarde niemand kan helen. Jezus gaf zijn levensadem, de Ruach, terug aan zijn Vader. Maar gaf hen die onder het kruis stonden en ook ons, zijn Geest. Het ultieme gebaar van onbaatzuchtige liefde.
De Drie- eenheid, lees ik in een boek van een collega- theoloog, gaat niet over een aantal stellingen maar is een hymne waarin onze liefde zich bergt.
In de liefde die God is van eeuwigheid tot eeuwigheid. En dat blijft een gave van de Geest. En om haar bidden wij en maken met eerbied en aandacht straks, na de zegen, het Kruisteken.
Ook Augustinus wist geen goede raad met het geheim van dit feest. Maar hij schreef er een prachtige lofzang op. Die vindt u in uw boekje om mee te nemen. En we sluiten ermee af:
Wat heb ik lief, wanneer ik u liefheb? Geen schoonheid van een lichaam, geen luister van de tijd, geen lichtglans die mijn aardse ogen lief is, geen heerlijke melodieën van gevarieerd gezang, geen aangename geur van bloemen, reukwerken en specerijen, geen manna en geen honing, geen ledematen die welgevallig zijn aan de omhelzingen van het vlees: deze dingen zijn het niet die ik liefheb, wanneer ik mijn God liefheb.
En niettemin heb ik zo iets als een licht lief, zo iets als een stemgeluid, zo iets als een geur, zo iets als een spijs en zo iets als een omhelzing, wanneer ik mijn God liefheb, die licht is en stemgeluid en geur en spijs en omhelzing van mijn innerlijke mens, daar waar voor mijn ziel die lichtglans fonkelt, die door geen plaats bevat wordt, daar waar die klank weerklinkt, die door geen tijd wordt weggerukt, daar waar die geur hangt, die door geen wind verstrooid wordt, daar waar die smaak bestaat, die door geen gretig eten wordt verminderd, daar waar die omhelzing wordt gegeven, die door geen verzadiging losraakt.
Dat is het wat ik liefheb, wanneer ik mijn God liefheb.
Ubi caritas en amor….
Augustinus Confessiones X,6,8 (vert. Wijdeveld)
Pinksteren is een doorbraak, een omwenteling. Jezus’ kruisdood was een breekpunt. De apostelen en leerlingen waren gebroken mensen. Geschokt, ontgoocheld, ontmoedigd. Ze geloofden niet meer in Jezus. Hij was door de hoogste religieuze instanties veroordeeld als ketter en valse profeet. Uitgejouwd door de menigte. Weggehoond. Vernederd. Gruwelijk geëxecuteerd door de Romeinen.
Slechts schoorvoetend en geleidelijk komen de leerlingen tot verrijzenisgeloof. De vrouwen die zeiden dat Jezus leeft werden niet geloofd. “Beuzelpraat” is de reactie. Thomas twijfelt nog als anderen al overtuigd zijn van Jezus’ verrijzenis. En ook als hij zich weer aansluit bij de groep
en uiteindelijk tot geloof komt, zijn er nóg die twijfels. Het staat er duidelijk bij het verhaal over de hemelvaart bij Mattheus: ‘Toen ze Jezus zagen vielen ze op de knieën, sommigen twijfelden’. En als ze uiteindelijk dan toch gezamenlijk geloven in Jezus’ verrijzenis, kruipen ze als angsthazen samen achter gesloten deuren en ramen.
En dan gebeurt Pinksteren! In het boek Handelingen vinden we het relaas. Het is als een grote happening. De mensen ‘liepen te hoop’. Het gaat er onstuimig aan toe. Er raast iets als een stormwind. Met veel ‘gedruis’. Er ontstaat iets wat op vuur gelijkt en waardoor allen worden aangestoken. Onverschrokken spreken de apostelen in ‘vreemde talen’ en de mensen geraken ‘buiten zichzelf’. Het vervolg van het verhaal spreekt van drieduizend mensen die zich laten meeslepen door de preek van Petrus en christen worden.
Pinksteren is de doorbraak van de Heilige Geest die een omwenteling te weeg brengt in de leerlingen. Zij worden enthousiaste getuigen die warm lopen voor Jezus en zijn evangelie. Pinksteren is een nieuw begin. Een gebeuren vol bewogenheid, geestdrift, durf, dynamiek.
In de versiering heb ik geprobeerd dat aanschouwelijk te maken: De apostelen – uitgebeeld door de rode kaarsen – zijn mannen die met beide voeten op de grond staan. Dat wordt gesymboliseerd door de kandelaars in aardekleuren, De apostelen – de rode kaarsen – staan in vuur en vlam. Daardoor ontstaat er dynamiek, beweging, GEESTdrift. Dat is uitgebeeld in de duiven die in beweging komen. Een ingrijpend gebeuren. De leerlingen worden andere, nieuwe mensen. Hun geloof werkt ongelooflijk aanstekelijk. Drieduizend bekeerlingen! De kerk is gesticht. De wereldkerk van toen en nu, van twintig eeuwen!
En hier zitten we dan rustig op onze stoelen in de eenentwintigste eeuw en we vieren Pinksteren. Het feest van de GEESTdrift. Hoe voelen we ons? Vragen we ons af waar het enthousiasme is van het eerste begin? Heffen we een klaagzang aan? Over het priestertekort, het celibaat, het gebrek aan jongeren, de discriminatie van de vrouw, de houding van onze kardinaal, het leeglopen van onze kerken, de vergrijzing en verkleining van parochies en gemeenschappen?
Dan wordt dit Pinksterfeest een soort uitvaartliturgie. Vol ongeloof dat het ooit anders wordt. Zonder hoop op een nieuwe toekomst.
Maar we kunnen hier inderdaad rustig op onze stoelen zitten maar wel… zonder berusting. Zeker niet met nostalgie naar het rijke roomse leven van weleer. Naar een rooms-katholieke kerk als een bolwerk, een vesting, een supermacht, een wereldwijd netwerk vanuit een hiërarchie die zeggenschap had over alles en aan iedereen haar wil oplegde. Een triomfalistische kerk die de waarheid in pacht had en beslag legde op de gewetens van mensen. Een majesteitelijke kerk waar iedereen vol ontzag naar opkeek. Een kerk als ‘de stad Gods’ op aarde.
Ik schets het nogal grof en karikaturaal. Maar de écht ouderen zien misschien nog wel de volle kerken, de lange rijen voor de biechtstoel, de plechtige processies door volle straten, de paus, getooid met de tiara, op de draagstoel, toegejuicht door een onafzienlijke massa; de donderpredikers in barstensvolle kerken met knikkende en soms bevende gelovigen.
Ja, ook toen liepen de mensen te hoop. Er was ‘gedruis’ en ‘vuur’ en men sprak onverschrokken in vele talen de voor iedereen niet mis te verstane waarheid.
Toen ik met Pinksteren 2006 in Rome het laatste jaar voor mijn eeuwige gelofte begon waren daar op het St. Pieterplein tienduizenden gelovigen aanwezig. Een andere tijd, een andere kerk, een ander Pinksteren. Maar toch… Het was bijzonder te ervaren dat je – herkenbaar als religieus – door velen werd aangesproken. En hoewel er met elkaar in vele talen werd gesproken verstonden we elkaar wonderwel. Er was warmte, geestdrift, nabijheid.
En er vlogen duiven, veel duiven! Voor mij duidelijk voelbaar als het teken van de Heilige Geest. Want de duif wordt vaak als teken van de Geest afgebeeld. Eigenaardig eigenlijk dat bij de beschrijving van het eerste Pinksterfeest naast de vele symbolen voor Gods Geest de duif ontbreekt! Die past blijkbaar niet in de context van storm en vuur en religieus machtsvertoon.
De duif is niet zomaar een klein arm vogeltje. Een duif kan in korte tijd geweldige afstanden afleggen. Met een oriënteringsvermogen dat de mens niet kent. Oorspronkelijk was de duif de bodevogel van de oud-oosterse liefdesgodinnen. Ze overbrugde de afstand tussen hemel en aarde. Ze bracht de liefde van de godinnen naar ons aardse tranendal.
De duif als voorstelling voor de heilige Geest werd zo het symbool voor de moederlijk-vrouwelijke dimensie van God, Voor de leven-schenkende liefde. De Geest als Gods intimiteit. Als Gods persoonlijke nabijheid. Gods bewogenheid voor ons mensen. Geen overweldiging. Geen God die van buitenaf zijn onaantastbare wil oplegt en menselijke onderdanigheid eist. Maar de Geest Gods die in ons wordt een: ‘liefdesvuur dat ons doordringt’ zoals we dat vandaag in het openingslied zongen. Een vuur onder het gebeuren van menselijke gerechtigheid en bevrijding. Een Geest die dan ook van ons afhankelijk wil zijn. Slechts in de mate dat wij gehoor geven aan dit appel komt deze Geest aan het licht. Zonder menselijke respons geen goddelijke doorbraak!
Van die goddelijke Geest wordt gezegd dat hij alles nieuw maakt. Ik denk dat die Geest vandaag de dag kan inspireren tot een kerk van ‘innigheid’. Vanuit dat zacht ‘gefluister van de Geest’. Een kerk van gemeenschap-vormende liefde. Van begeesterde mensen die nieuw-soortige relaties scheppen. Die bouwen aan een wereld zonder kleinering en knechting. Een wereld van intense samenhorigheid die iedereen opneemt in solidariteit. Die hardnekkige barrières, die mensen tegen elkaar opzetten, neerhaalt. Die gemeenschappen doet ontstaan waar iedereen aandacht heeft voor iedereen. Waar men elkaar genegen is. Waar gedeeld wordt naar ieders behoefte.
Een kerk waar zulke liefde leeft, zulke inzet en toewijding, is een plek van Gods Geest, van Gods Liefde. Een thuis voor mensen. Het huis van de Vader waar plaats is voor velen. Dat deze Geest als een vredesduif over ons mag neerdalen. Of anders gezegd: dat de innigheid van Gods Liefde, als een tedere aandrang in ons hart, mag leiden tot dynamische liefdeskracht. We zien dan geen spektakelgebeuren. Misschien zien we wel een innerlijke doorbraak van vreugde en vrede. Misschien zien we vreugde in de lichtende ogen van mensen, die levend van Jezus’ Geest,
een nieuwe zin vonden voor hun leven. Of, zoals in de tekst van Josefmaría Escrivá achter op uw boekje: ‘Hij (de Geest) is het die ons het licht geeft waarmee wij onze persoonlijke roeping onderscheiden en de kracht om alles te doen wat God van ons verwacht.
In het licht van díe Geest wens ik u van harte een Zalig Pinksterfeest!