Lezingen: Jes. 55,1-3; Rom. 8,35.37-39; Mt. 14,13-21

Jezus is met zijn leerlingen aan de overkant van het meer de berg opgegaan. Het bericht van de gewelddadige dood van Johannes heeft hem diep geraakt. Hij zoekt even rust om met zijn leerlingen samen te zijn. Maar als ze achterom kijken zien ze, dat er een grote menigte mensen achter hen aan komt. Overal komen ze vandaan! Het is een beweging die niet meer te stuiten is. Volgen ze Jezus omdat Hij zieken geneest? Of omdat ze Hem zien als een profeet? Of misschien zelfs als de Messias? Hongerig, zonder leiding, verzuurd, mensen op een dood punt.
Aan het eind van de dag komen de leerlingen bij Jezus om Hem te vragen de mensen weg te sturen, zodat deze zelf voor eten kunnen zorgen; want zij – de leerlingen – hebben niets om de menigte van brood te voorzien. Maar Jezus vindt dat de zij de mensen maar te eten moeten geven. Ik denk dat ze op dat moment met de handen in het haar zitten. Hoe is dat mogelijk met dat weinige wat zij hebben: vijf broden en twee vissen! Wat betekenen vijf broden en twee vissen voor zoveel mensen?

De evangelist Johannes beschrijft zo mooi van wie ze dat eten hebben gekregen. Er is een jongetje met vijf gerstebroden en twee vissen. Gerstebrood: dat is lentebrood, begin van het nieuwe leven. Lentebrood in de handen van een jongetje. Ja, voor wonderen heb je kinderen nodig. Die kunnen daar nog in geloven.
Het lot van de hongerige, verwarde menigte gaat Jezus ter harte. Hij laat de mensen niet verloren rondlopen. Hij neemt resoluut de leiding. Treedt op als gastheer en geeft opdracht om de mensen te laten gaan zitten. Het is een vruchtbare plaats, er is veel gras. Dan wordt het weinige meer dan genoeg. Dankzij de delende handen en het zegenende gebed van Jezus! Hij spreekt een dankzegging uit als Hij het brood breekt en deelt. Dankzeggen: het Griekse woord hiervoor is eucharistein.
Jezus helpt de mensen over het dode punt heen door hen overvloedig te eten te geven. Bij Elisa, zo hoorden we, gaat het om één brood per vijf personen. Bij Jezus om één brood per duizend mensen.
Delen betekent vermenigvuldigen. Van de rest die overblijft worden nog twaalf manden gevuld!

Die overvloed doet denken aan de verspieders die uit het beloofde land terugkeerden met druiventrossen, die ze met z’n tweeën moesten dragen. Er is voedsel voor alle mensen die God heeft uitverkoren, waar ter wereld ze zich ook mogen hebben verspreid. En wie hoort daar niet bij!
We dachten het misschien al: ook hier geldt dat de mens niet leeft van brood alleen, maar van elk woord dat komt uit de mond van God. We komen ook hier immers niet alleen maar samen om te eten, om onze honger te stillen. De betekenis van het brood dat we zo meteen breken en delen reikt verder.

Wellicht denkt u nu stiekem: “Ach, aan mij heb je niet zoveel, wat heb ik in te brengen?” Maar misschien hebben we wel veel meer ín ons dan we zelf ooit hadden gedacht. Het geheim zit hem in het met elkaar delen wat in ons is. Dat veronderstelt – en zelf een heel bescheiden begin is al voldoende – dat veronderstelt vertrouwen op de werking van de Geest. Onverwacht blijken we dan meer in huis te hebben dan we dachten. Dan geldt ook in ons midden: delen is vermenigvuldigen.
Dan wordt dit oude verhaal opnieuw levend.
Veel van wat we broodnodig hebben, kunnen de meesten van ons in onze samenleving zonder veel moeite aanschaffen: voedsel, kleding, een behoorlijk onderkomen. Daar werken we voor, zo verdienen we ons brood. Wie daar niet in slaagt, raakt ondervoed, hongerig, dakloos, ziek, burn-out, overspannen. Zoiets kan, onverwacht, door onvoorziene omstandigheden, ieder van ons overkomen. Maar wie niet bij machte is zijn brood te verdienen, kan geholpen worden, kan hulp aanvaarden.
Hulp, dat vraagt evenveel van degene die ontvangt als van degene die geeft. Zo kan hij of zij alsnog worden verzadigd of genezen, geheeld.
Het begint met vijf broden en twee vissen. Met elkaar delen wat we hebben. Dan kunnen ook wij het broodwonder ervaren: delen is vermenigvuldigen!