Overweging

Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw. De woorden uit het evangelie van vandaag roepen een scala van teksten op, waarin wachten centraal staat. En toch kan het ene wachten dag en nacht verschillen van het andere wachten. Wacht maar, ik krijg je nog wel. Op die manier klinkt wachten als een dreigende belofte. Wachten dat zint op wraak, op vergelding, genoegdoening. Zo menselijk, zo herkenbaar voor ieder van ons denk ik. Een wachten dat misschien ooit even beloond zal worden, maar uiteindelijk zeker niet de vervulling zal geven waar we op gehoopt hadden. Maar er is ook een ander wachten. Wachten op het moment dat het anders, beter zal worden. Beter, in welke zin dan ook. Alleen, met dat wachten hebben we vaak zo’n moeite, het duurt zo lang. En dat is vervelend, want we moeten al zo veel wachten in deze wereld. Hoe vaak staan we niet net in de verkeerde rij voor de kassa. Of moeten we wachten op de trein of de bus die weer eens vertraging heeft of soms helemaal niet komt. Wachten bij de dokter, wachten op een uitslag van een onderzoek, wachten, wachten en nog eens wachten. Het leven lijkt soms alleen maar uit wachten te bestaan. En de ellende is, we vinden dat zonde van de tijd. Dat is ook niet zo gek in een wereld waarin haast, efficiëntie , productie, snelheid, presteren zo’n belangrijke rol spelen. Niks stil maar, wacht maar. Niks wachten. Ik wil nu, want ik weet wat ik heb, en ik weet niet wat het straks zal worden. Zekerheid, daar lijkt het allemaal om te gaan. Daarom moeten we doorgaan, kost wat het kost, want wachten kost tijd. En tijd kost geld en dat is zonde. Wij worden opgejaagd en wij jagen ons zelf op, raken overspannen en belanden soms in een burn-out. Het lijkt wel alsof we wachten alleen nog maar kennen als tijdsverspilling, als een noodzakelijk kwaad. Het wachten als vervulling van de tijd is ons wezensvreemd geworden. Toch worden we in het evangelie van vandaag opgeroepen om te wachten. Houd uw lendenen omgord, en uw lampen brandend. Degenen voor wie Lucas zijn evangelie schreef wisten precies waaraan hij refereerde. Het ging over hun voorouders die op de avond voor de grote uittocht uit het slavenland Egypte werden opgeroepen waakzaam te zijn. Ook voor hen was dit geen gemakkelijke opgave want ze waren al zo vaak teleurgesteld. Belofte na belofte niet ingelost, plaag na plaag over hen uitgestort. De moed zou je toch in de schoenen zakken. Waarop wachten, wachten na zoveel teleurstellingen, keer op keer weer die desillusie. Waarom nog wachten Het wordt niet nieuw, nooit meer, noch de hemel, noch de aarde. Deze geluiden zullen vast en zeker geklonken hebben, zoals ze ook vandaag nog klinken. De geluiden van de doemdenkers en onheilsprofeten. Of, zoals sommigen zeggen, geluiden van realisten. Zit dit ook niet een beetje in ons verscholen. Klinkt in ons ook niet zo af en toe, of misschien wel regelmatig: Wachten is zinloos. Idealen zijn voor dromers. Hopen op betere tijden is voor dwazen. Geloven in God is voor hen die niet kunnen leven met het idee dat het nooit afgelopen zal zijn. Misschien hebben deze stemmen op veel punten ook wel gelijk. Maar het boeiende is dat het in het leven, als het er op aan komt, niet om gelijk hebben gaat. Het volk dat de lampen brandende heeft gehouden en de lendenen omgord, heeft mogen ontdekken dat het niet voor niets is geweest. Het is op weg gegaan met in zijn hart het lied van verlangen. Stil maar wacht maar alles wordt nieuw, de hemel en de aarde. Dat verlangen werd niet meteen vervuld. Veertig jaar moest het de ellende van de woestijn doorstaan, een leven lang. En elke dag weer die lampen branden houden en de lendenen omgord. Dat vraagt vertrouwen. Dat vraagt hoop. Dat vraagt geduld. Dat vraagt om het vermogen te kunnen wachten. Maar meer nog de vraag aan ons; Kun je nog stilstaan bij waar jij op wacht? Het wachten waartoe wij worden opgeroepen is niet het wachten dat de tijd doodt, maar het wachten dat nieuw leven brengt, hoe dan ook.