Lezingen: Hand. 10,25-26.34-35.44-48; 1 Joh. 4,7-10; Joh. 15,9-17

Zusters en broeders,
Er zijn veel dingen waar ik blij van word: mooie muziek, lekker koken en er samen met anderen van genieten, in vertrouwd gezelschap een wandeling maken en ondertussen praten over wat ons bezighoudt. Blij word ik ook op een plek die me stil maakt en inspireert. Me blij en tevreden voelen is een heerlijke ervaring.
Vreugde is, denk ik, veel meer dan blijheid. Vreugde is intenser, dieper. Vreugde heeft voor mij met geluk en liefde te maken, met verbondenheid van hart. Je kunt dat bijvoorbeeld zien bij twee geliefden, die helemaal in elkaar opgaan, die als het ware in elkaar verzonken zijn. Hun hart lijkt over te lopen van vreugde. Het is verrukking, vervoering! Woorden schieten te kort; het maakt hen sprakeloos.

Als een groot en kleurrijk boeket bloemen (vandaag misschien wel een Moederdagboeket!) in je kamer, staat midden in het evangelie van vandaag die ene tekst:
‘Dit zeg ik u opdat mijn vreugde in u moge zijn en uw vreugde volkomen moge worden’.
Ja, u hebt het goed gehoord! Er staat echt ‘mijn vreugde’. De vreugde die Jezus zelf ervaart wenst Hij ons toe. Het is die allesomvattende en overstelpende vreugde van de liefde van zijn Vader-God in hem. Het is de vreugde om de eenheid en de verbondenheid tussen God en zijn veelgeliefde Zoon.
Is die vreugde zoiets als de vervoering van de verliefdheid? Dat is heel goed mogelijk. In het Hooglied wordt over deze vreugde geschreven in de taal van de liefde. En als je het werk van grote mystici als Hadewych en Ruusbroec leest merk je, dat ze over hun gebedservaringen hebben geschreven in dezelfde bewoordingen als verliefden schrijven over hun geliefde. Maar deze mystici hebben ook geschreven over de duistere nachten van dorheid en afwezigheid van ieder gevoel van liefde. In dagen van eenzame verlatenheid hebben ze hun geliefde God ervaren als totaal afwezig. Ook zij waren soms ten prooi aan twijfel en ongeloof.

Het boeket bloemen in onze kamer zal verwelken. We zullen de bloemen moeten vervangen om weer te kunnen genieten. Maar de vaas, die de bloemen bij elkaar houdt, zal blijven. De vaas kan ook een hele tijd leegstaan. Ook verliefdheid verflauwt. De glans en de gloed gaan eraf.
Maar als de relatie goed is blijven de geliefden bij elkaar; dan blijft er intimiteit en verbondenheid. Soms zegt men wel eens over een bejaard stel: ‘Ze zijn nog steeds gek op elkaar!’ Dat betekent dat ze nog graag bij elkaar zijn; dat ze verlangen naar samen zijn, naar een warme knuffel van elkaar,
naar een lieve zoen. En er zijn die vele lieve, kleine, warme attenties.
De bloemen van de verliefdheid zijn verwelkt, maar werden vervangen door de bloemen van zachte tederheid waarmee ze elkaar omgeven. Zij komen nog altijd thuis bij elkaar. Er is die blijvende onderstroom van verweven zijn met elkaars leven, niet kunnen zonder de ander. Leven geven voor elkaar’.

‘Geen groter liefde kan iemand hebben dan deze, dat hij zijn leven geeft voor zijn vrienden’, zegt het evangelie vandaag. Bij een levensbedreigende ziekte of bij hoge ouderdom wordt die liefde een zorgen voor elkaar. Soms zelfs een zware opoffering, dag na dag. Dan toont de liefde haar ware aard in belangeloze inzet en in het wegschenken van zichzelf tot geluk van de ander. Dan gebied de liefde tot onderhouden van ‘geboden’, tot aanbod van onszelf, tot zelfgave. Dat zijn geen verplichtingen, geen dingen die moeten. Zij vloeien vanzelf uit ons hart, uit zuivere genegenheid. Dan is de liefde ‘volkomen’ geworden.

De volkomen liefde heeft dus met leren liefhebben te maken. Daarom spreekt de evangelietekst ook over ‘geboden’, over het doen van wat geboden is en over het omgaan met elkaar als vrienden en niet als bazen en knechten. Vriendschapsliefde die vreugde geeft! Daar gaat het om! En dat is soms uit je bol gaan van geluk en vreugde, maar soms ook verlamd zijn van verdriet en pijn. Hoogte- en dieptepunten in een mensenleven, in een liefdesgeschiedenis.

Ook in de geschiedenis van ons geloven, ons vertrouwen in God en onze liefdesrelatie met God en met elkaar. Want als het gaat om geloven, gaat het nooit om God alleen. God is niet apart verkrijgbaar. Hij is altijd een God van het verbond. Onze gelovige relatie met God staat niet los van onze relatie met medemensen. God is de bron, de bestaansgrond van iedere mens. Wie door God geraakt wordt, weet zich ook betrokken op medemensen. Als we God ‘Vader’ mogen noemen, zijn zijn kinderen ons even dierbaar. Daarom: wie de mens écht ontmoet, raakt aan God. Gods liefde en liefde tot de naaste zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Jezus geeft ons de liefde door, die hij van de Vader krijgt. En hij vraagt ons, die ook weer aan elkaar door te geven. ‘Dit is mijn gebod, dat gij elkaar liefhebt’.

We moeten liefhebben zoals Jezus, maar zijn dat geen vreselijk zware woorden? Kunnen we zo’n opgave wel aan? Ik denk het wel, als ook de vreugde die Jezus ervaren heeft, ín ons is. Die overstelpende vreugde waar ik het eerder over had…. Die vreugde van verliefden, voor wie alles zalig is en niets te moeilijk. En die verandert in de liefde van de zelfgave, waardoor men zijn leven geeft voor de ander. Dat heeft Jezus ons laten zien, door onbegrip, lijden en doodsangst heen. Er bleef een onderstroom van vertrouwen in hem, die noodzakelijk was om het uit te houden. Het is diezelfde onderstroom waardoor wij ons gedragen en omarmd weten door elkaar. Daardoor is het leven nooit een onmogelijke opgave, hoe moeilijk het soms óók kan zijn. Want leven is niet enkel onze prestatie: ‘God heeft ons uitgekozen’ staat er. Hij geeft ons de opdracht om, geholpen door zijn Geest, op weg te gaan en te beminnen zoals Jezus. We kunnen alleen maar leven door de kracht van dit vertrouwen. Dit fundamentele basisvertrouwen, dat ons die innerlijke vreugde schenkt, mogen we doorgeven door het te beleven; door te leven zoals het hier in het evangelie geschreven staat.