Lezingen: Ex. 34,4b-6.8-9; 2 Kor. 13,11-13; Joh. 3, 16-18

Ik denk dat ik de meesten van u niets nieuws vertel als ik zeg dat ik tientallen jaren
werkzaam ben geweest in het katholiek onderwijs.

Tijdens een catechese-les in groep 3-4 vroeg ik de kinderen eens een tekening te maken van God. Want tekenen deden ze graag en ik was benieuwd te zien wie en wat die goede God voor hen was. De kinderen vonden het een heel leuke opdracht en begonnen er ijverig aan. Het ene kind tekende met kleurige potloden een oude man met een baard op een wolk, het andere zag God als een statige man die met gespreide armen de wereld omvatte, nog een ander tekende het reusachtige Christusbeeld van Rio de Janeiro, waar kort daarvoor het wereldkampioenschap voetballen had plaatsgevonden. Weer een ander zag God als een regenboog die in heldere kleuren door de wolken heen de aarde raakte.
Nog heel wat andere tekeningen waren er te zien, en telkens konden de kinderen uitleggen waarom ze God zo zagen.

Een van de meisjes – Evelien – had echter niet met kleuren, maar alleen met een schrijfpotlood gewerkt. Toen ik vroeg naar het waarom daarvan antwoordde zij: ‘Kleuren kan ik niet veranderen, maar een God met potlood kan ik altijd veranderen.’ Jurre, een slimme, actieve jongen had helemaal niets getekend. In plaats daarvan keek hij met gekruiste armen dromerig in het eindeloze niets. ‘Gaat het niet, Jurre?’, vroeg ik. Het dromende ventje antwoordde aarzelend: ‘Nee juf, want God is veel te groot voor zo’n klein blaadje papier!’ Ik viel stil bij zijn antwoord en zei toen: ‘Ik denk dat het helemaal klopt wat jullie denken en zeggen!’
Want wellicht hadden die beide laatste kinderen inderdaad gelijk. Immers, zo hebben we God leren kennen: niet als een kleurige man, maar als een heerser die veel te groot is voor ons begrip en voor ons menselijk kunnen en willen. En het beeld van die God was ook altijd veranderend door de tijden heen.
De God die we door Abraham, Mozes en veel andere profeten hebben leren kennen, is een God van macht, een God van straf, en een God die voor het ene volk kiest en het andere bestrijdt of zelfs uitroeit. Maar zo is God niet. Integendeel!
Hij is een goede vader die met ons meegaat en die ‘de wereld zozeer heeft liefgehad dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat al wie in Hem gelooft niet verloren zal gaan, maar eeuwig leven zal hebben.’ We kennen die woorden, want ze komen van 
Nee, God is geen vreselijke heerser; integendeel! Hij heeft de wereld zo lief dat Hij ons Jezus heeft gezonden. En wanneer Jezus terugkeert naar de Vader, zendt Hij ons zijn Geest om te leven zoals Hij.

De tweede lezing van vandaag eindigt met een heel mooie wens: ‘De genade van de Heer Jezus Christus, de liefde van God en de eenheid met de heilige Geest zij met u allen.’ Dat is de diep ontroerende wens van Paulus aan de christenen van Korinthe en dus ook aan ons. Dat God als Vader, als Zoon en als Geest over ons moge komen.
En God is liefde, dat weten we. We weten ook dat liefde eindeloos is in haar uitingen, haar kleuren en haar waarden. En het is in die eindeloosheid dat de Heer onze God onder ons leeft.
Laten we de Vader, de Zoon en de Geest dus trouw aanbidden, zo trouw dat Hij over ons mag komen, zoals Paulus ons toewenst. En laten wijzelf ook zijn zoals de Vader, de Zoon en de Geest: niet eenzijdig, niet altijd in één enkele richting levend en denkend
en overtuigd van ons eigen groot gelijk. Nee, laten we even liefdevol zijn als de Vader, even open als de Zoon die nooit veroordeelt maar altijd vergeeft en even verrijkend als de Geest die ons Gods liefde blijvend leert kennen. Mogen we zijn zoals zij: vol liefde, vol goedheid, vol vrede.