Het zal velen bekend zijn dat het christelijke paasfeest en het joodse paasfeest in dezelfde periode gevierd worden. Tot ver in de tweede eeuw vielen beide feesten zelfs elk jaar op precies dezelfde dag. Door een beslissing van de kerkleiding is daar in het jaar 325 definitief een einde aan gekomen. En dat is eigenlijk een jammerlijk besluit als we bedenken dat zowel het joodse als het christelijke paasfeest iets gemeenschappelijks hebben; het gaat in beide feesten om bevrijding. Voor wat het joodse paasfeest betreft hebben we dat in de eerste lezing gehoord. Het joodse volk leefde als ballingen in Egypte. Ze werden door de farao uitgebuit en hadden een hard en zwaar leven. Het was dan ook geen wonder dat dit volk zuchtte en smeekte om bevrijding uit de wurgende greep van die farao. Mozes werd toen door God geroepen om zijn volksgenoten vanuit Egypte naar het Beloofde Land te leiden. Hij vroeg farao zijn volk te laten vertrekken, maar deze weigerde. Volgens het Bijbelverhaal zond God 10 plagen over Egypte en zijn inwoners. Maar de eerste 9 plagen waren niet hard genoeg om farao te vermurwen en tot andere gedachten te brengen. Tenslotte kwam de 10e plaag die in de eerste lezing van vandaag wordt aangekondigd. Deze nacht zal ik door Egypte gaan zei God tegen Mozes en Aäron. En alle eerstgeborenen, zowel mensen als dieren zal ik slaan. Pas toen liet farao het joodse volk vertrekken. Die bevrijding uit de slavernij van Egypte wordt nu nog altijd, door de joden overal ter wereld gevierd. De feestelijke herdenking begint aan de vooravond in huiselijke kring, op de wijze zoals die in de bijbel beschreven staat. Ook Jezus heeft dat joodse paasfeest elk jaar meegevierd. Eerst met zijn ouders en buren, later met zijn vrienden, de apostelen. Daags voor zijn lijden en sterven vierde Hij opnieuw, tezamen met de apostelen, dat joodse bevrijdingsfeest. En precies tijdens die laatste viering heeft Hij dingen gedaan en gezegd die we later het sacrament van de eucharistie zijn gaan noemen. Aan het joodse paasmaal heeft Hij een betekenis meegegeven welke betrekking heeft op Hemzelf; onder de gedaanten van brood en wijn gaf hij zich helemaal aan zijn apostelen. En Hij nodigde hen uit dit teken telkens te herhalen. ‘ter gedachtenis aan mij’.
Het moet dus duidelijk zijn dat Jezus eigenlijk geen nieuw paasfeest heeft ingesteld. Hij heeft alleen maar, en dat is heel wat, aan het reeds bestaande joodse paasfeest een diepere betekenis gegeven. Van de feestmaaltijd aan de vooravond van het joodse bevrijdingsfeest heeft Hij ook een herdenking van Hemzelf gemaakt. Met andere woorden, wat wij nu eucharistie noemen heeft alles te maken met bevrijding. Dat kenmerk is behouden gebleven. Jezus heeft dat niet veranderd. Precies daarom sluit de eucharistie aan bij Jezus’ leven en levensinzet. Want ook Hij heeft steeds gekozen voor bevrijding, voor een wereld waarin vrijheid en levensruimte is voor iedereen. Bevrijding uit knellende banden van systemen, instellingen en rechtsregels die de mens eerder onderdrukken en knechten dan vrijmaken. Jezus heeft ook steeds gekozen voor bevrijding uit sociaal economische onderdrukking en maatschappelijke ongelijkheid. Voor bevrijding uit zelfoverschatting en gevoelens van hoogmoed en meerderwaardigheid. Hoe belangrijk dit laatste wel is mag blijken uit het verhaal van de voetwassing. Jezus gaat voordat zij aan tafel gaan zijn leerlingen de voeten wassen. Tot ieders grote verwondering en tot heftig protest van Petrus. Maar Jezus zet door om bij zijn naderende einde van zijn leven hen nog een keer duidelijk te maken dat niemand zich hoger of meer mag beschouwen dan de ander. Opmerkelijk is dat bij de evangelist Johannes, die we zojuist hoorden, dit verhaal van de voetwassing de plaats inneemt van het instellingsverhaal. Bij hem geen woord over de instelling van de eucharistie, maar wel dit verhaal. Een verhaal dat wij ook alleen maar bij Johannes tegenkomen. Je zou hieruit kunnen concluderen dat Johannes in de voetwassing precies hetzelfde gezien heeft als in het breken en uitdelen van het brood en het laten drinken uit de beker. Beide handelingen willen zeggen:
Ik geef mijzelf onvoorwaardelijk, ik stel mij helemaal tot jullie beschikking, ik wil er helemaal zijn voor jullie. Doe dit tot mijn gedachtenis zegt Jezus op de avond tot zijn apostelen.  En over hun hoofden heen tot ons. Daarmee bedoelt Hij niet alleen maar dat wij brood en wijn aan elkaar geven maar juist onszelf.
Zoals Hij zich zelf gaf en toen Hij de voeten van zijn leerlingen waste. Wie dan ook van het brood eet en de wijn drinkt, moet willen worden en handelen als Jezus. Die zal ervoor moeten zorgen dat Gods bevrijdingsbeweging doorgaat. Ons deelnemen aan de eucharistie mag nooit tot een vroom gedenken beperkt blijven. Om daarna weer gewoon over te gaan tot het gebeuren van alle dag alsof er niets gebeurd is. Nee, Jezus gedenken als de grote bevrijder moet voor ons telkens een uitdaging zijn om ook, naar onze beperkte vermogens, mensen te bevrijden. Om ons het lot aan te trekken van armen en zieken, van eenzamen en bedroefden, van vluchtelingen en ontheemden, van mensen zonder aanzien, van mensen zonder hoop en uitzicht in dit leven. En, we moeten onszelf ertoe aanzetten onszelf te bevrijden van eigenwaar en hoogmoed, van pretenties en gewichtigdoenerij. Je niet beroemen en laten voorstaan op functies en posities in kerk en samenleving, op titels en onderscheidingen. Juist het omgekeerde moet onze levenshouding zijn. Je niet verheffen boven de ander maar de mindere willen zijn. De ander uit zijn of haar kleinheid oprichten tot jouw hoogte of zelfs daar bovenuit. Het verhaal van de voetwassing is de oproep tot die levenshouding. Mogen wij allen zo Jezus’ oproep verstaan, telkens als wij, ter gedachtenis aan Hem, samenkomen om van het brood te eten en van de wijn te drinken.