Lezingen: Wijsh. 12, 13.16-19; Rom. 8, 26-27; Mt. 13, 24-43
Wij spreken gemakkelijk het woord ‘God’ uit. Maar wie of wat wij daarmee bedoelen is niet zo duidelijk. Vooreerst omdat wij het niet goed weten. God is immers ‘de gans Andere’. Wij moeten ons behelpen met beelden. 
Maar er is een tweede reden waarom het moeilijk blijft. We zijn geneigd om telkens weer onze voorstelling van God aan te passen aan onze eigen verlangens en bedoelingen. 
Daarover gaat het in de lezingen vandaag. Namelijk hoe wij ons God kunnen voorstellen. En vervolgens, hoe wij ons moeten gedragen, wanneer wij zeggen dat wij ons leven naar God richten. 
Ik herhaal een zin uit de eerste lezing: ‘Gij hebt veel macht, maar Gij oordeelt met zachtheid en Gij bestuurt ons met grote welwillendheid’ (Wijsh. 12,18). 
God is volgens het boek Wijsheid ongetwijfeld groot en machtig. Maar zijn omgang met de mensen is niet die van een heerser. Hij oordeelt met mildheid. Hij treedt op met welwillendheid. Je kunt ook vertalen: ‘Hij is een vredelievende God’. 

In het evangelie van vandaag vinden we drie gelijkenissen. Men kan ze lezen als een illustratie of commentaar bij die zin uit de eerste lezing, die ik zojuist noemde. 
De eerste gelijkenis gaat over de tarwe en het onkruid. 
God doet niet als de ongeduldige mensen, die het onkruid onmiddellijk willen vernietigen. Want men kan gemakkelijk onkruid en tarwe met elkaar verwarren. Laat ze samen opgroeien Wanneer het seizoen ten einde loopt, wanneer het tijd is voor de oogst zullen we beter zien wat precies onkruid is of niet. 

De evangelist Mattheus vindt dat God veel geduld heeft. Hij oordeelt pas ‘wanneer het tijd is voor de oogst’. Dat wil zeggen: aan het einde. Zolang we leven krijgen we telkens opnieuw de kans er iets van te maken.
Tegelijk moet ik denken aan dat prachtige gezang, dat we hier met regelmaat zingen: Wanneer wij leven, leven wij voor God, wanneer wij sterven, sterven wij voor God, wanneer wij leven, wanneer wij sterven, leven wij voor God,  

Trouwens, er staat een waarschuwing bij dat we ervoor moeten opletten tarwe en onkruid niet te verwarren. Met andere woorden: goed en kwaad zijn niet altijd zo duidelijk te scheiden of te onderscheiden. Mensen zijn zelden of nooit uitsluitend goed of kwaad, hoewel we dat misschien graag denken. 
Wij hebben de neiging om mensen in categorieën te verdelen. Om te spreken in wit en zwart. De werkelijkheid is veeleer een geheel van grijze tinten. Zolang we leven worstelen wij allen met goed en kwaad. Wanneer het evangelie spreekt over ‘zondaars’, gaat het over ieder van ons, ook over mij. 
Maar God bekijkt dat alles met ‘mildheid’ en, zoals ik zei, met ‘geduld’. 

De tweede gelijkenis is het bekende verhaal van het mosterdzaadje. Het is een heel klein zaadje, iets van niets. Maar er groeit een grote struik uit, groot genoeg voor de vogels om er hun nest in te kunnen bouwen. Wij zijn allen mosterdzaadjes. Ik bedoel: wat is een mens uiteindelijk? Een kwetsbaar wezen! Zelfs degenen die ‘bekende persoonlijkheden’, beroemdheden van de televisie zijn,… wie zal over honderd jaar nog van hen spreken? Hoeveel mensen zijn ons voorgegaan en verdwenen in de anonimiteit van de geschiedenis? Wie ben ik in die massa van meer dan zes miljard die nu de aarde bewonen? En is onze hele aarde niet een verloren stipje in de onvoorstelbare uitgestrektheid van het heelal? 

En toch, toch is er een andere manier om naar de mens te kijken. We moeten ons niet blindstaren op beroemdheid, op ‘grote namen’. Kijk naar de zogenaamde ‘gewone mensen’ rondom ons, de vele mensen die van elkaar houden. 
Kijk naar de ouders die voor hun kinderen in de weer zijn, naar de buren en vrienden op wie je kan rekenen. Kijk hoe mensen er in slagen om elkaar te dragen in moeilijke momenten. Kijk naar de hulp die door velen geboden wordt voor de nood in andere landen. Wanneer je dat allemaal bedenkt, dan begint het door te dringen dat er in deze wereld ook veel goeds gebeurt. Dat er heel wat mensen zijn met wie het goed is te mogen samenleven. 

Het kleine zaadje dat wij zijn, kan door de zachte adem van Gods welwillendheid aan het groeien gaan. Dan zien we hoe mensen inderdaad struiken kunnen worden waarin de andere vogels beschutting vinden, Op die plaatsen gebeurt het Rijk Gods. 

De derde vergelijking is die van de gist: een klein beetje gist laat het hele deeg rijzen. Elders in de Schrift komt het woord ‘gist’ voor, dat christenen dienen te zijn om de wereld in beweging te brengen. 
Misschien denk je: zoveel zie ik er toch niet van! Maar we moeten dit lezen als een belofte. Het gaat inderdaad langzaam, met veel ups en downs. Misschien zien we niet goed wat er ook allemaal aan goeds gebeurt en hebben we vooral oog voor de donkere kanten. 
Ik geef één voorbeeld. Sommigen wijzen erop dat door de ontwikkeling van de techniek de wereld vandaag één groot geheel aan het worden is. Mag men niet hopen dat dit de weg vrijmaakt voor het ontstaan van een werkelijk wereldwijde gemeenschap? 

Ik kan in deze gelijkenis ook een meer persoonlijke boodschap lezen. Misschien hebben wij, ook ik, ooit gedroomd van grote idealen. 
We kennen allemaal het verhaal van mensen die hun dromen achter zich laten, die zoals dat heet ‘realist’ zijn geworden, maar die in feite zijn weggezakt in lauwheid en middelmatigheid. Dat bedreigt ieder van ons. 
Het bedreigt ook ons leven als gelovige. ‘Ik ben wel christen meneer, maar niet fanatiek!’ Fanatiek kunnen we ook beter niet zijn. Waar het om gaat is dat ik mijn geloof niet laat verkommeren; het is als een plantje dat juist genoeg water krijgt om niet te sterven. Want dat bedoelt de tekst: geef het niet op, verzink niet in berusting. 

God vraagt niet meer dan dat je hem binnenlaat, zodat zijn licht, zijn kracht je hele leven kan doordesemen. Dan kun een ander mens worden. 
God is inderdaad een zachte kracht, maar die kracht is onze hoop.