Ik denk dat we het allemaal wel eens meegemaakt hebben. We willen de fiets pakken of de wandelschoenen aantrekken om van het mooie weer te genieten. Een goed plan, heerlijk ontspannen, goed voor lijf en leden. Maar dan verschijnen er plotseling dreigende onweersbuien aan de lucht. En je stemming slaat om. Je zult toch eigenlijk wel gek zijn je zomaar nat te laten regenen. Onze stemming is net zo veranderlijk als het weer. Maar laten we het daar maar niet over hebben, want het weer is ook altijd te warm of te koud, te droog of te nat. Het deugt nooit. De leerlingen van Jezus hadden een wonderbare spijziging meegemaakt, een hemels tafereel. Nu zitten ze in het schip en worden alweer helemaal opgeslokt door de crisis. Door het weer en de golven. Zo erg, dat ze, als Jezus komt, niet zeggen: “Hè gelukkig, daar is Hij”, maar, “O nee, dat ook nog, een spook”. Als Mattheus het opschrijft in zijn evangelie, heeft de christelijke kerk de eerste tientallen jaren van haar bestaan al achter de rug. Ik ben er zeker van dat Mattheus niet alleen aan die eerste leerlingen in die boot denkt bij zijn verhaal. Hij zal zeker ook gedacht hebben aan de gemeenschappen van christenen om hem heen. Ze weten van de wonderen van de Heer.  Maar als de nood aan de man is, lijkt dat zo weinig te helpen. De paniek breekt zo weer uit. Jezus die over het water gaat. Dat is belichaming van God die niet gevangen zit in het schuitje van onze situatie. Hij staat erboven. Hij wordt er niet door heen en weer geslingerd. Wij, en dat is nu eenmaal het verschil, wij staan niet boven onze situatie. Wij zitten wel in het schuitje van ons bestaan en daar moeten we het mee doen. Het evangelie zegt dat de Heer naar ons toekomt en bereid is om met ons in ons schuitje te stappen. En eventjes lijkt het alsof het ook andersom kan. Petrus, in al zijn enthousiasme, komt op het idee om zijn medegelovigen achter zich te laten en ook boven de dingen te gaan staan. En de Heer staat hem toe die proef te nemen. Hij daagt hem uit. Voor een moment lukt het dan ook nog. Voor een moment. Dan blijkt dat ook Petrus gewoon één van ons is. Iemand die niet boven zijn eigen lot en omstandigheden staat. Het is niet onze roeping één voor één uit dat schuitje weg te lopen waarin we nu eenmaal zitten: het is onze roeping de Heer welkom te heten. De Heer die zich bij ons voegt. Pas dan gaat de wind liggen en worden de golven rustig. Kleingelovige, zegt Jezus tegen Petrus, waarom heb je nou getwijfeld. Ik denk dat we in deze vermaning vertedering mogen horen. Dus geen hard oordeel. Kleingelovig zijn we, als het er op aan komt, allemaal.
Groot gelovigen, mensen die menen overal boven staan, die over de golven van ons lot heenlopen omdat het hun allemaal niets doet, daar komen maar al te vaak ongelukken van. Geloven is niet presteren voor de Heer. Nee, het is de Heer willen ontvangen, daar waar wij zijn, in ons schuitje. Zelfs de grote profeet Elia bleek een kleingelovige te zijn. In de opening van de grot beklaagde hij zich dat hij de enig overgebleven gelovige in het land was. Net zo alleen als Petrus die over de golven liep. Maar zoals de Heer Petrus terugbracht bij de gemeenschap in dat schuitje, zo kon God aan Elia melden dat er nog zevenduizend medegelovigen in het land waren. Iets waar Elia met zijn hele geloof niet bij kon. Wij hoeven ons geloof niet onderling te vergelijken. Wie het grootste geloof heeft? Dat is echt niet interessant.
Het is absoluut niet belangrijk. Wie naar het grootste geloof streeft, dreigt bij zijn medemens vandaan te lopen. En te zijn bij je medemens, dat is nou juist de plaats waar de Heer je wil vinden. Samen in het schuitje van het leven.