Lezingen: 1Kon. 19,9a.11-13a; Rom. 9,1-5; Matt. 14,22-33

Inleiding
Van harte welkom allemaal bij ons in de kapel. Fijn dat u deze ochtend uw huis verlaten hebt, om naar hier te komen. Om samen woorden te spreken. Om samen naar woorden te luisteren. Om samen te vieren.

In de lezingen van deze zondag staat natuurgeweld centraal. Soms kan het donderen en bliksemen in ons leven. Soms kan het stormen in ons hoofd. De zekerheid die altijd onze basis leek te zijn, kan zomaar omslaan in onzekerheid, angst en twijfel. Het kan zo heftig zijn, dat je het gevoel krijgt weg te zinken in een diepe poel van ellende. Het liefst trek je je dan terug in een sfeer van beschutting en veiligheid. 

De vraag is of dit de oplossing is. Moeten we ons onzichtbaar maken en ons verstoppen of kunnen we het tij keren? Is er op de schijnbaar onbegaanbare levensweg, het pad dat dood lijkt te lopen, een verandering van richting mogelijk waardoor de doodlopende weg toch een begaanbaar pad kan zijn? De woorden van de lezingen van deze zondag kunnen ons mogelijk een richting wijzen voor het begaanbaar houden van de weg die wij in ons leven kunnen gaan.

Overweging
Op de laatste dag van mijn vakantie ben ik bij een vriend langs gegaan die in een lastige situatie in zijn leven zit. Terwijl we door de stad slenterden op weg naar onze stamkroeg van vroeger verzuchte hij ineens: “Soms zou ik willen dat ik kan geloven.” De jaren dat ik nog in Haarlem woonde hebben we in onze stamkroeg, en ook daarbuiten, lange diepe gesprekken gevoerd over ‘het leven’.  Ik heb in die gesprekken ook altijd geprobeerd te vertellen wat mijn drijfveren zijn en wat mij daarbij inspireert. Daarmee probeerde ik dus eigenlijk te verwoorden hoe ik probeer gelovig in het leven te staan. Het is zeker niet mijn bedoeling hem te bekeren. Maar ik bedacht me wel wat ik nou nog meer zou moeten zeggen om hem te kunnen overtuigen. 

Hier moest ik aan denken toen ik de woorden van Paulus las in de brief aan de Romeinen. Paulus verwoordt daarin een dilemma. Hoe kan het nou dat ik alles verteld heb wat er te vertellen is, maar dat de Israëlieten maar niet tot geloof in Jezus komen? Om zijn standpunt in de brief duidelijk te maken schrijft hij ook nog eens: “…ik spreek de waarheid in Christus, ik lieg niet…”

Mensen zeggen wel eens: “Waarom gebeuren er tegenwoordig geen wonderen meer zoals in de tijd van de Bijbel? Als dat zou gebeuren zou het veel makkelijker zijn om te geloven.” 
Het is de vraag of dat klopt, of het dan ook echt makkelijker is. Ik denk namelijk dat de lezingen van vandaag heel duidelijk maken dat zelfs als er wonderen gebeuren waar je met je eigen neus bovenop staat, dit nog geen garantie voor een krachtig geloof hoeft te zijn. Het getuige zijn van een wonder, neemt de twijfel nog niet weg. Dit geldt zowel voor Elia in de eerste lezing als voor Petrus in het Evangelie van vandaag.

In het verhaal dat voorafgaat aan de passage van de eerste lezing van deze morgen, heeft Elia een altaar gemaakt met een offer op het altaar. Niet Elia, maar god zelf zal het offer aansteken beweert Elia. Daartoe roept Elia god aan en smeekt als het ware om een wonder: “Geef mij antwoord, Heer, geef antwoord. Dan zal dit volk beseffen dat u, Heer, God bent en dat u het bent die hen tot inkeer brengt.”

Ik denk dat heel veel mensen zich wel eens tot god gericht hebben op de wijze van Elia met de vraag: “kan er niet een klein wondertje gebeuren, zodat ik zeker weet dat u er bent?” Bij ons blijft het dan altijd stil. In ieder geval bij mij wel. In het verhaal van Elia echter niet. Want, zo zegt het verhaal: ‘het vuur van de Heer sloeg in en verteerde het offer…’ Als dat geen wonder is.

Je zou denken dat Elia nu blaakt van vertrouwen op god en dat hij gezegend is met een onwankelbaar stevig geloof. Het tegendeel is echter waar. Want Elia is op de vlucht, omdat hij vreest voor zijn leven. De koningin is namelijk boos op hem en wil hem doden. Doodsbang vlucht Elia naar de berg Horeb en verschuilt zich in een grot.

Ook aan de passage uit de evangelielezing gaat een wonder vooraf: de wonderbaarlijke broodvermenigvuldiging. Je zou denken dat deze ervaring bij de leerlingen tot een onverwoestbaar sterk geloof geleid zal hebben. Niets is echter minder waar. De leerlingen worden door Jezus de boot in gestuurd. Ze hebben tegenwind en het is ook nog eens een stevige wind die voor hoge golven zorgt. Jezus komt op een gegeven moment over het water naar de boot gelopen. Dat Jezus over het water loopt, is wederom een wonder waar de leerlingen getuige van zijn. Hun geloof moet nu toch wel rotsvast zijn zou je denken. Maar nee, als ze Jezus over het water aan zien komen lopen barsten ze van angst omdat ze denken een spook te zien. Jezus probeert hen gerust te stellen door te zeggen: “Wees gerust, Ik ben het. Vreest niet” Petrus wil zich niet laten kennen. Op de roep van Jezus: “Kom!” stapt Petrus stoer uit de boot. Als hij zich realiseert wat hij gedaan heeft en als hij doorheeft hoe stevig de storm is, wordt hij toch bang. Hij begint te schreeuwen.

We moeten het blijkbaar niet hebben van grootse en meeslepende wonderen. Die zijn blijkbaar geen garantie voor een rotsvast geloof. Als Elia in het donker van de nacht in de grot zit en de stem van god hoort die hem roept, komt Elia pas in beweging bij het horen van de zachte bries. Niet het grote natuurgeweld van storm, aardbeving of vuur, maar door het suizen van de zachte bries komt Elia in beweging en verlaat de duisternis door richting het licht te gaan, het licht van de opening van de grot.

Geen donderend geweld, maar in het suizen van de zachte bries, in kwetsbare tederheid, herkent Elia de kracht van god. Met zijn mantel bedekt hij dan ook zijn gezicht. Want god kun je niet aankijken van aangezicht tot aangezicht. Dat zou je niet overleven. Door het bedekken van zijn gezicht kan Elia niets zien, maar hij komt wel tot inzicht.

Daar zit een verschil met het Evangelieverhaal. Petrus ziet Jezus over het water lopen. Hij kan hem als het ware recht in de ogen kijken. Als Jezus hem roept stapt hij zonder na te denken uit de boot. Pas als hij gaat nadenken en zicht realiseert hoe spannend het is wat hij doet, slaat de angst toe. Petrus begint te zinken. In de passage die dan volgt, ligt volgens mij een mooie waarheid. Petrus schreeuwt: “Heer, red mij!” Als hij dit roept, wordt hij door Jezus gegrepen zodanig dat hij verder kan op een schijnbaar onbegaanbare weg.

Misschien ligt daar een groot wonder. We mogen op onze levensweg, met alle diepte en hoogtepunten, erop vertrouwen dat we niet op een doodlopend spoor zitten. Sterker nog; op de weg die wij gaan komt de Heer ons tegemoet.

We kunnen het gevoel hebben dat we vanwege onze angst en twijfel ons gevangen voelen als in een donkere grot. We kunnen het gevoel hebben dat het in ons leven gaat alsof we in een boot op de woeste golven zitten. Maar hoe onze situatie ook is, we mogen erop vertrouwen dat als we om hulp durven roepen: “Heer, red mij!” dat als we onze armen naar hem durven uitstrekken hij er is, om onze roep om hulp te horen. We mogen erop vertrouwen dat hij ons vast zal pakken en ons in de ogen kijkt en zal zeggen: “Wees gerust, Ik ben het. Vreest niet” Dit is een wonder; een geloof dat een basisvertrouwen mag zijn in ons leven dat aanvoelt als een zachte bries in hete zomerdagen.