Lezingen: Gen. 9,8-15; 1Petr. 3,18-22; Mc. 1,12-15

De lezingen van vandaag hebben voor mij alles met trouw te maken.
In de eerste lezing – uit het boek Genesis – gaat God een verbond aan met Noach, met diens nageslacht en met alle levende wezens die bij Noach zijn. Als teken daarvan zet God een boog in de hemel, waarbij Hij belooft dat de wateren nooit meer zullen zwellen tot een vloed om al wat leeft te verdelgen.
Door zo’n regenboog word ik altijd weer geraakt: als ik maar vermoed dat er een regenboog zichtbaar zou kunnen zijn speur ik de hemel ernaar af. Als ik dan een regenboog zie welt er in mijn hart een kort dankgebed op. God blijf immers altijd trouw aan zijn belofte!

Dat is anders dan hoe de mensen zijn: zij zijn niet altijd betrouwbaar en laten het soms afweten. Ook als mensen je in de steek laten, kun je rekenen op Gods trouw. Betrouwbaarheid is een van Gods belangrijkste eigenschappen. Ook als mensen God vergeten laat Hij hen niet los. God wil en kan niet anders dan trouw zijn. Want – zo lezen we in de tweede brief aan Timoteüs – ‘Als wij ontrouw zijn, blijft Hij trouw: zichzelf verloochenen kan Hij niet.’

Op veel plaatsen in de Schrift getuigen mensen van Gods trouw:
Zo lezen we in psalm 36, vers 6: Hemelhoog, Heer, uw goedheid, uw trouw reik tot de wolken.
En in psalm 100, vers 5 staat: Overvloed geeft Hij, de Heer; tot in eeuwigheid is zijn genade, van geslacht tot geslacht is zijn trouw.

In de evangelielezing hoorden we dat Jezus door de satan op de proef werd gesteld. Zijn trouw wordt beproefd, maar Jezus blijft trouw aan zijn Vader.
Omdat God trouw aan ons is, verwacht hij ook dat wij – net als zijn Zoon – trouw zijn aan Hem. God vraagt van ons dat we leven in verbondenheid met hem. Hij wil dat wij hem oprecht dienen
en ons aan zijn voorschriften houden.
God vraagt ook van ons dat we trouw zijn aan elkaar. Niet alleen in de dingen die we zeggen, maar ook in de dingen die we doen. We zouden moeten proberen eerlijk en oprecht te zijn in ons doen en laten, zodat andere mensen ons kunnen vertrouwen, zodat we de ander in ons hart kunnen sluiten en de ander ook ons in het hart kan sluiten. We zouden ook moeten proberen trouw te blijven aan de opdracht die we de onze noemen, aan de taak die we op ons hebben genomen, samen, maar ook ieder voor zich! Door dit gedrag kunnen we laten zien dat we dicht bij God leven.

Bij de voorbereiding van deze overweging speelde me bij het slot van de evangelietekst –‘De tijd is vervuld en het Rijk Gods is nabij; bekeert u en gelooft in de Blijde Boodschap’– steeds het inauguratiegedicht van de 22-jarige, zwarte dichteres Amanda Gorman door mijn hoofd. Ik zocht en vond de vertaling ervan. Graag sluit ik hiermee af:

De hoge heuvel die ons wacht

Als het dag wordt vragen we ons af: wanneer zien we ooit licht in deze eindeloze nacht?
Elk verlies dat we dragen is een zee waar we door moeten waden.
We trotseerden de buik van het beest.
We leerden dat rust niet altijd staat voor vrede.
En dat begrip, de waarde van wat gerechtig is, niet altijd rechtlijnig is.
En toch: voor we het goed beseffen behoort de dageraad ons toe.
Uiteindelijk zouden we erin slagen.
Uiteindelijk overleefden we en zagen een volk dat niet werd gekraakt, maar gewoon onaf is gebleven.
We komen uit een land en een tijd waarin een mager zwart meisje, een kind van slaven, dat door een alleenstaande moeder werd grootgebracht, ervan mag dromen president te worden.
En zie: nu zegt ze haar tekst op voor zo’n president.

Inderdaad ja, we zijn lang niet volmaakt, lang niet ongerept,
maar dat betekent niet dat we naar een perfecte eenheid streven.
Wel willen we bewust eenheid smeden, een land vormen dat de cultuur, kleur, aard en levensbeschouwing van elke mens respecteert.
En dus richten we onze blik niet op wat ons scheidt maar op wat vóór ons ligt.
We dichten de kloof omdat de toekomst eerst komt, dus willen we eerst onze verschillen overwinnen.
We leggen onze wapens neer, zodat we elkaar kunnen omarmen.
We wensen niemand kwaad toe, willen eendracht voor iedereen.
Laat de hele wereld weten dat dit waar is:
Ook toen we verdriet hadden, bleven we groeien. Ook toen we pijn hadden, bleven we hopen.
Ook toen we moe waren, bleven we volharden.
Zegevierend blijven we voor altijd verbonden; niet omdat we geen nederlaag meer zullen kennen,
maar omdat we geen verdeeldheid meer zullen zaaien.
De Bijbel leert ons dat iedereen onder zijn eigen wijnstok of vijgenboom moet zitten, zodat niemand hem nog bang kan maken.
Als we voldoen aan de eisen van onze tijd wordt de zege niet gebracht door het zwaard,
maar door alle bruggen die we hebben geslagen.
Dan worden we naar de beloofde beemden gebracht op de hoge heuvel die ons wacht.