Er zijn van die perioden in je leven dat je kopje onder dreigt te gaan. Overal om je heen storm en wind, regen en hagel, bij wijzen van spreken. Het zal je ook maar gebeuren dat je ernstig ziek wordt, dat je een geliefde moet afstaan aan de dood, dat je kinderen een heel onverwachte weg inslaan. Dan kom je in een woestijnperiode terecht. Overal woestenij, zand en rotsen. Nergens een hoopvol teken, nergens een lichtpuntje.

Zo’n periode maken we allemaal wel mee in ons leven. Het lijkt bij het leven te horen. Iedereen krijgt een kruis te dragen. De kunst is om daar goed mee om te gaan. Met ons hoofd weten we wel dat zo’n periode weer voorbijgaat en ook dat we er beter uit komen dan we verwachten. Achteraf kunnen we zeggen dat het toch een goede periode is geweest, waar we sterker van zijn geworden.

Maar de woestijn zelf is onherbergzaam. De overweldigende zee is verwoestend. Daar doen we niets aan. De omstandigheden blijven hetzelfde. Alleen  wij zelf kunnen veranderen, bekeren, omkeren. Noach doet dat door een ark te bouwen om zijn omgeving te sparen. Hij gaat daadwerkelijk aan het werk om zijn situatie, de dreigende golven, de baas te komen. Daarin sluit God een verbond met Noach. Zoiets zal nooit meer gebeuren. Als teken zet God zijn regenboog.

En ook Jezus in de woestijn neemt stappen om de woestenij te weerstaan. De duivel, de kwade gedachten, de verleidingen, hebben geen vat op hem. Tenminste, uiteindelijk niet. Natuurlijk komen die verleidingen, maar hij laat zich niet verleiden door macht, door tovenarij. Hij wordt bijgestaan door engelen, boodschappers van God.

Wanneer wijzelf in zo’n woestijnperiode zitten, dan zijn we ons niet bewust van het einde. Dat einde is nog niet in het vizier. De toestand zelf is zo dat het je geheel opslokt. Daar uitkomen is vaak een lange weg. Daar heb je je familie en vrienden voor nodig. Zoals de familie Noach samen in de ark stappen op weg naar de toekomst, zo zullen wij met onze dierbaren de toekomst ingaan na een duistere periode. 

En de verleidingen zijn levensgroot, zoals ook bij Jezus. Ook die komen we tegen in de vorm van vluchten, vergeten, schuldgevoelens aan anderen, of zelfs drastischer maatregelen. Daar kunnen we met behulp van God weerstand aan bieden. Engelen, boodschappers van God, mensen van goede wil, kunnen ons bijstaan om die donkere tijd door te komen.

In deze veertigdagentijd, de tijd waarin we ons voorbereiden op nieuw leven, op opstanding uit duisternis, is het goed om ons bewust te zijn van die donkere perioden; bij onszelf, bij onze vrienden en familie. Wij kunnen als naasten zo veel betekenen voor die mensen die het even niet zien zitten. Wij kunnen anderen doen opstaan uit dood en ellende, uit donker en duister.

Wanneer liefde, God, de basis wordt van ons bestaan, dan is er kans dat we samen met anderen die duisternis overwinnen, vanuit onze solidariteit met die ander. Niet om er zelf beter van te worden, niet omdat we een goed mens willen zijn. Nee, puur uit solidariteit met onze naasten staan wij de ander bij. ‘Ik zal er zijn’, is de naam van God. ‘Ik zal er zijn’, is onze opdracht. Wees er maar, je hoeft niet altijd wat te doen of te zeggen, je aanwezigheid is van het grootste belang.

Een oude moeder zit alleen en eenzaam in haar stoel achter de geraniums naar buiten te kijken. Ze ziet al de mensen die voorbijgaan. de buurvrouw, de meneer van hier tegenover, de jonge moeder met de kinderwagen. Ze zwaaien allemaal als ze langskomen. De oude moeder zit er elke dag. De mensen komen elke dag langs. Wat zou het mooi zijn, als er eens iemand binnenkwam. Dan kon ze vertellen over haar leven van vroeger. Dan kon ze vragen hoe dat kleintje heet en of de buurman nog zo ziek is. Maar niemand belt aan. Ze lopen allemaal door.

Aan ons de concrete vraag: lopen wij wel eens bij iemand  binnen om gewoon maar even samen  te zijn. Of zitten wij zelf te wachten tot een ander reageert?