Inleiding
De woorden van het openingslied zijn de afgelopen dagen regelmatig door mijn hoofd gegaan. De ochtenden wilden maar niet licht worden. Druilerige regen in een vage ochtendschemer, een schemering die tot diep in de ochtend bleef duren.

Je wordt niet bepaald vrolijk van dit weer. Het is op en top herfstweer. De natuur maakt zichtbaar dat er nu een tijd van sluimering, een tijd van verstilling een tijd van beginnende winterslaap is aangebroken.

Vol verwachting klopt ons hart. Want ondanks de tekenen in de natuur, die horen bij deze tijd van het jaar, die verwijzen naar duisternis, naar ballingschap ver weg van het land van belofte, is dit ook de adventstijd. De tijd van hoop en verwachting waarin we soms, misschien wel tegen beter weten in, durven blijven geloven dat ook wij als Sions ballingen als in een droom zullen worden teruggebracht. 

Geloven dat ook ons lot ten goede zal keren. Dat wij mogen zien dat Hij bevrijdt.
Breek door de blinde muur en kom. Scheur toch de wolken weg en kom…

Zal het gebeuren, in onze dagen, ooit…?

Overweging Tijdens het uitspreken van deze tekst klonk muziek waarin ‘licht’ en ‘duisternis’ hoorbaar aanwezig waren.
Al van voor den beginne was er duisternis.
Maar Licht zei Hij
en licht kwam in de duisternis.
Niet van zon en maan,
die werden pas de vierde dag geroepen.

Dag en nacht die eerste dag
dag en nacht tot op vandaag.
Duisternis ondanks de dag,
want ook de dag kan zijn als nacht.
Kan er iets bloeien in die nacht?

De nacht is als de oude dag is afgelopen
en de nieuwe dag nog niet begonnen is.
De nacht is als een tussenin
van wat geweest is en van wat nog komen gaat.
De nacht is balanceren tussen hoop en vrees.

De nacht kan voelen als een god-verlatenheid
of als een god-vergétenheid
De nacht als een dorre woestijn
van droogte

dorsten van verlangen.
kan daarin iets bloeien?

Een volk dat in duisternis leeft
zal aanschouwen groot licht.
Ballingschap
ver weg van Sion
land van hoop en glorie
land van vrede en gerechtigheid.
Maar nu nog niet.

In die god-verlatenheid,
In die god-vergetenheid,
een stem die roept
en die met woorden doet herinneren. 
Een stem die roept
die de woorden doet her-ínneren:
Sta op Jeruzalem
en kijk uit naar het oosten,
nu al daagt het in het oosten.
Het volk dat in duisternis gaat,
zal aanschouwen groot licht.
Die wonen in schaduw van dood
over hen op gaat het licht.
Durven wij dromen met open ogen?
Durven wij dromen dat het kan,
dat ook in onze dagen licht kan schijnen in het duister?
Durven wij roepen naar al die vluchtelingen
die speelbal zijn in de handen van een smerige politiek, 
in de handen van de mensen.
Durven wij roepen:
Jij daar in het donker
Jij daar in de nacht
Jij die naar de hemel kijkt
En op een wonder wacht…

Durven wij die roepende in de woestijn te zijn
die recht doen aan de naam:
‘Vrede door gerechtigheid’?

Laten wij ons verblinden door de nacht
of zien wij 
– durven wij zien – 
dat er licht is in de duisternis;
dat de dag al gloort zelfs in de diepste zwartste nacht.
Doen wij recht aan de bede van Paulus van toen aan hen,
maar ook van nu aan ons:
‘Moge uw liefde steeds rijker worden
aan inzicht en aan fijngevoeligheid
om te kunnen onderscheiden waar het op aankomt.’

Liefde is als kracht die kwetsbaar maakt.
Want wie echt liefheeft,
ziet door alle duisternis
wat is én wat kan zijn.
Wie liefheid laat zich raken 
tot in het diepste van zijn hart.
Liefhebben is je hart keren tot de ander.
Wie liefheeft
laat zich de mond niet snoeren.
Wie liefheeft spreekt recht uit zijn hart
en durft tegen de ander zeggen:
Jij bent niet alleen
Jij droomt niet alleen
Jij staat niet alleen
Want ik sta aan jouw kant.

Lied bij de overweging: ‘Jou gezocht bij dag’ 
tekst: Huub Oosterhuis; muziek: Antoine Oomen
(Vanwege de rechten hier alleen het begin van het lied.
Het is zeer de moeite waard om het lied op te zoeken bij spotify of apple music!)

Jou gezocht bij dag.
Dacht: in licht woon jij
Breek de duisternis
Keer je hart tot mij.
…….