In een drukke winkelstraat ligt een man op de grond. Gevallen of gestruikeld, een ziekte of verwonding. Hij ziet er slordig en onverzorgd uit. Kleren met gaten er in, kleren vuil van de straat. Ongewassen en verloederd. Mensen lopen om hem heen. Een grote bocht om er niets mee te maken te hebben. Het duurt wel een half uur voor er iemand naar hem toegaat en vraagt wat er aan de hand is. Hij blijkt gestruikeld en kan zijn been niet meer optillen. Na een uur komt de ziekenwagen en ter plekke wordt de man geholpen. Hij krabbelt overeind en strompelt weer verder. Velen hebben hem gezien, maar weinig hebben geholpen.

In een drukke winkelstraat ligt een man op de grond. Gevallen of gestruikeld. Hij ziet er netjes en verzorgd uit. Een donkerblauw pak en een wit overhemd. Hij zou zomaar van kantoor kunnen komen. Binnen enkele minuten staan er velen om hem heen om te helpen. In ‘no time’ is een ziekenwagen onderweg. De ambulance-broeders leggen hem op een brancard. De man wordt bij de eerste hulp verder geholpen. Velen hebben het gezien en velen hebben actie ondernomen.

Dit alles werd voor de televisie in scene gezet om te zien hoe omstanders zouden reageren.

Twee mensen gaan naar de tempel om er te bidden. Een farizeeër en een tollenaar. Ofwel: een gerespecteerd lid van de gemeenschap en een verstotene, een sjacheraar. En de farizeeër heeft meteen zijn oordeel klaar. Hij wil niet zijn zoals de rest van de mensen, en zeker niet als die tollenaar. Het zijn allemaal oplichters en criminelen. Het beeld dat hij van zichzelf heeft is veel positiever: hij bidt en vast en betaalt zijn belasting. De tollenaar is veel bescheidener, hij blijft achter in de tempel staan. Als zondaar vraagt hij vergeving, slaat hij zijn ogen neer.

We hebben allemaal beelden bij de mensen die we ontmoeten. De man in de versleten kleren wordt meteen aan de negatieve kant geplaatst, net als die tollenaar. De man in het donkerblauwe pak, daar hebben we een positief beeld bij, net als bij de farizeeër. Het beeld wordt bepaald door het uiterlijk, de spraak, de daden. En we hebben de neiging om die beelden vast te houden, onveranderd te laten. Ook al is er alle reden om het bij te stellen.

Keren we nog even terug naar de farizeeër. Hij heeft een beeld van zichzelf, maar zeker ook een beeld van de tollenaar. En dat geldt andersom ook: de tollenaar heeft een beeld van zichzelf en van de anderen. De farizeeër oordeelt de ander, zonder dat hij ook maar iets weet van de achtergronden van de ander. Die tollenaar, zo wil hij niet zijn.

De tollenaar heeft ook een beeld van zichzelf: bescheiden en nederig. Hij wilde zelfs zijn ogen niet opslaan. En juist hij gaat als rechtvaardige naar huis. Niet die farizeeër. Want wie zich verheft, zal vernederd worden. 

En dan komen we meteen uit bij de tekst van Jezus Sirach: De Heer is rechter. Het is niet aan ons te oordelen en etiketten op te plakken. En God kijkt niet naar uiterlijk vertoon. Hij neemt geen steekpenningen aan. En de mens? Die wijst het zuchten niet af, staat anderen bij in moeilijke tijden. God luistert naar het gebed van de armen. God velt een oordeel, niet om wat we doen of zeggen. Nee, het gaat er om hoe we omgaan met onze werkelijkheid. Rijk of arm, gezond of kwetsbaar, jong of oud. Allen zijn welkom bij God als we handelen naar ons geloof. Als we echt en puur zijn, authentiek. God, daar draait het om: onze ontmoeting met God, onze zoektocht naar God.

De afgelopen week was Jasper Krabbé in een praatprogramma. Hij is schilder en staat in de familietraditie. Hij had een kunstwerk gemaakt met 100 zelfportretten van zichzelf. Om aan te geven dat iedereen steeds weer verandert, elke dag weer. Het is aan ons om die beelden steeds bij te stellen. Niet vast te houden. Het is dus niet aan ons om mensen te oordelen naar uiterlijke schijn. We laten het aan God over om rechtvaardig te oordelen. En dat is ooh zo moeilijk. Want een aap met een gouden ring, blijft nog steeds een aap, een lelijk ding. Toch? Maar gaat het niet eerder om een innerlijke houding? Geloven en daarnaar handelen?
En kunnen we dan van onszelf zeggen: ik heb de goede strijd gestreden, ik heb de wedloop voleind, het geloof bewaard.