Wij ervaren het steeds weer.
Er heerst in onze wereld ontzaglijk veel wantrouwen tussen mensen, volken en groeperingen. Soms is het wantrouwen te begrijpen; en soms ben je terecht op je hoede. Maar meestal is wantrouwen rampzalig en doet het tussen mensen alleen maar kwaad. In een huwelijk of een andere levensverbintenis, tussen ouders en kinderen of tussen collega’s maakt wantrouwen meer kapot dan heel. Ook tussen buren, stads- of dorpsgenoten, en helaas maar al te vaak ook tussen geloofsgenoten. Wantrouwen zorgt ervoor dat mensen uit elkaar groeien.

In onze liturgie nu gaat het dikwijls over ons vertrouwen op God. Maar vandaag gaat het over Gods vertrouwen op ons. God heeft ons, zo vertelt Jezus in de gelijkenis, zijn bezit toevertrouwd. Hij heeft ons zijn aarde in handen gegeven; en het is onze opdracht, ieder naar eigen mogelijkheden, die aarde te maken tot het Rijk van God. Of je heel veel of bijna niets hebt meegekregen, je mag niet stilzitten. Je mag niet je talenten wantrouwen. Je mag niet lui of bang gaan zitten toekijken hoe anderen de wereld mooier en gelukkiger of tot een hel maken. Je mag geen talent, ook al is het er maar een, ongebruikt begraven. Je moet er iets mee doen, ten gunste van anderen en zo ten gunste van het Rijk van God. Ook als je maar weinig hebt, moet je groot zien te zijn in het kleine. En veel talenten brengen veel verantwoordelijkheid met zich mee. God vraagt – als ik het zo uit mag drukken – ons niet wat wij deden, hoog of laag op de maatschappelijke of kerkelijke ladder. God vraagt ons, of wij het met de nodige inzet hebben gedaan en of wij onze talenten – veel of weinig – hebben aangewend voor zijn koninkrijk. En zijn koninkrijk is: een wereld waarin zorg is voor elkaar, waar eerbied is voor wat ons is of wordt toevertrouwd en waar vrede en gerechtigheid de toon aangeven. Telkens wanneer wij, hoe klein of onopvallend ook, die wereld van God althans een beetje dichterbij brengen door onze talenten te gebruiken, telkens wanneer wij ons hart en onze handen, onze tijd aan anderen geven, zijn wij wat Sint Paulus ‘kinderen van het licht’ noemt. Kinderen van het licht graven hun talent niet uit gemakzucht, angst of zelfbehoud in. Evenmin stellen zij het almaar uit om goed te doen. Dus doe wat je kunt. Dat is de opdracht van het evangelie. Dat was ook de opdracht die Norbertus zijn eerste volgelingen meegaf.
Het evangelie verkondigen, uitleggen, voorleven. Vredestichten en zo laten zien dat het mogelijk moet zijn Gods Rijk op aarde handen en voeten te geven. Een opdracht van Norbertus aan zijn volgelingen in de 12e eeuw. Maar zeker niet minder een opdracht aan zijn volgelingen in de 21e eeuw. Laten wij ons er sterk voor maken.