Onze regelvader Augustinus begint zijn regel als volgt:
U die een kloostergemeenschap vormt dragen wij het volgende op na te leven. Allereerst moet u eensgezind tezamen wonen, één van ziel en één van hart op weg naar God. Want is dat niet juist de reden waarom u samen bent gaan leven? Bij u mag er geen sprake zijn van persoonlijk eigendom. Zorg er integendeel voor dat alles onder u gemeenschappelijk is. Uw overste moet ieder van kleding en voedsel voorzien. Niet dat hij iedereen evenveel moet geven, want u bent niet allen even sterk. Maar aan elke persoon moet gegeven worden wat hij persoonlijk nodig heeft. Zo leest u immers in de Handelingen van de Apostelen.
Die eerste christelijke gemeenschap, waarover ook wij vanmorgen in de eerste lezing hoorden, is het model dat Augustinus in zijn religieuze gemeenschap wil navolgen. De grote Augustinus kenner Tarcicius van Bavel geeft in zijn commentaar op de regel aan hoe Augustinus hier naartoe is gegroeid: één van hart en één van ziel legt Augustinus eerst uit, in de lijn van de oude monastieke traditie van voor zijn tijd. Eén van hart en één van ziel is hij of zij die de eenvoud van hart heeft bereikt door zich los te maken van de stroom van tijdelijke voorbijgaande dingen en zich geheel aan God wijdt. Het gaat dan duidelijk om de eenheid binnen de grenzen van de mens als enkeling, de innerlijke eenheid in zichzelf. Maar al snel krijgt die eenheid van hart bij Augustinus een andere uitleg en wel één die ligt in de lijn van het gemeenschapsleven;
de eenheid tussen meerdere personen. Liefde voor elkaar wordt dan het alles overheersende streefdoel; door het vuur van de liefde één van ziel en één van hart op weg naar God. Liefde, daarover horen we Jezus in de evangelieperikoop van vanmorgen. Tijdens zijn leven heeft Jezus meer dan eens blijk gegeven van de onderlinge liefde die er was tussen God, de Vader en Hem. En misschien nog meer heeft Hij zijn liefde getoond voor zij naasten.
Niet alleen met woorden, maar vooral door zijn daden van grote menslievendheid. Vooral voor de zwaksten in de samenleving. Hij nam zondaars, tollenaars, uitgestotenen op in zijn vriendenkring. Zijn vriendschap ging uit naar zieken, hongerigen, naakten. De minsten onder de mijnen zijn mijn vrienden zegt Hij. Het is dan ook helemaal niet vreemd dat Hij als laatste wens voor zijn dood aan de mensen vraagt: hebt elkander lief, zoals Ik u heb liefgehad. Dat was zijn liefste wens. Maar wat is liefde? Iedereen schijnt het antwoord op die vraag te kennen. Liefde is het allerbelangrijkste in het leven, het mooiste, het kostbaarste. Dichters bezingen het sinds mensenheugenis. Het is een onuitputtelijke bron van inspiratie voor schrijvers en vertellers. En zelfs in het christelijk geloof gaat het in de laatste instantie allemaal daarover, want God is liefde zegt Johannes. Merkwaardig is dan wel dat diezelfde Johannes ervan uitgaat dat wij niet weten wat liefde is. Dat zou wel eens een goed uitgangspunt kunnen zijn; wij weten niet wat liefde is. Of juister, wat wij spontaan onder dat woord verstaan, heeft er misschien niet veel mee te maken. Zo zegt Jezus niet; als je iets voor mij voelt, zul je in mijn liefde blijven, maar wel; Als je mijn opdracht ter harte neemt…… Zoveel is dus al duidelijk je mag de mooiste gevoelens koesteren, maar als je de geboden niet onderhoud is er van liefde geen sprake. Wat liefde is, weten we niet uit onszelf. Het is ons geopenbaard zegt Johannes en wij hebben het van Jezus Christus geleerd. Misschien mag het nog sterker worden uitgedrukt; zelfs Jezus heeft geleidelijk aan moeten leren wat liefde is. Hij zegt van zichzelf dat Hij de geboden van zijn Vader onderhouden heeft en daardoor in zijn liefde blijft. Dat is wel heel krasse taal. Ook Jezus heeft gaandeweg moeten leren dat de hoogste daad van liefde erin bestaat zijn leven voor zijn vrienden te geven. De Hebreeënbrief voegt daar zelfs aan toe dat Hij, hoewel Hij Gods Zoon was, in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd heeft. Als Jezus die leerschool heeft moeten doormaken, zullen wij er zeker niet van vrijgesteld zijn. De liefde wordt niet bemind. Wat op het eerste gezicht heel aantrekkelijk lijkt, is het bij nader inzien niet zomaar. En toch is het Jezus te doen om onze vreugde. Wanneer Hij vlak voor zijn dood zijn hoogste gebod geeft is het; om jullie deelgenoot te maken van mijn vreugde en zo jullie vreugde volkomen te maken. Van liefde kun je geen weet hebben als je niet beseft dat God ons het eerst heeft lief gehad. Niet wij hebben God liefgehad maar Hij heeft ons liefgehad. Wie dat ontdekt heeft, en daartoe behoort zeker ook Augustinus, kan al de rest veel beter begrijpen. Van onze kant is liefde altijd wederliefde voor Hem die ons zozeer heeft bemind.