Deze nacht is voor ons Norbertijnen een heel bijzondere nacht. Het is vandaag negenhonderd jaar geleden dat Norbertus met zijn eerste volgelingen hun professie aflegden in de kapel in Premontré, een kapelletje die zij in de daaraan voorafgaande maanden eigenhandig hadden gebouwd. Daarmee werd de stichting van onze orde een feit.
In de afgelopen dagen heb ik me regelmatig afgevraagd hoe dat daar allemaal gegaan is. Het is niet duidelijk met hoe velen ze waren en of iedereen die erbij was ook zijn professie aflegde. Hadden ze allemaal al een wit habijt aan en nog veel meer van die praktische dingen kwamen in me op. In de Vita van Norbertus wordt alleen maar in algemene termen over dit professie feest geschreven. Wat beloofden Norbertus en zijn volgelingen. Bronnen waaruit dit duidelijk zou kunnen worden ontbreken.
Het eerste handschrift met een professie formule dateert van 1140 en komt uit de Norbertijnse gemeenschap Schäftlarn in Ober Bayern. In dit handschrift treffen we ook de eerste statuten van de orde aan. Deze professie formule bevatte de opdracht van de broeder aan de kerk, de belofte tot bekering, te leven naar de regel van Augustinus, de stabilitas loci, het uitspreken van de professie tegenover de prelaat, die wettig gekozen moet zijn. Een eenvoudige formule. Zelfs de geloften van armoede, gehoorzaamheid en celibaat ontbreken dan nog. In de daaropvolgende eeuwen werd deze professie formule in verschillende gemeenschappen uitgebreid en was lang niet overal gelijk. Wat bij de één wel opgenomen werd ontbrak in een andere gemeenschap Het duurde tot rond het jaar 1600 dat er één formule tot stand kwam. De professie formule die nu in de hele orde gebruikt wordt is tot stand gekomen tijdens het vernieuwingskapittel van 1968/1970 in Wilten en is bevestigd tijdens de generale kapittels van 1995 en 2018. Het is de professie formule die ook wij hebben geschreven en uitgesproken en waarbij we vanavond in het bijzonder bij stil kunnen staan.
De formule die luidt:
Ik, draag mijzelf op en geef mij aan de kerk van Berne en ik beloof een leven van bekering en communio te leiden, dat vooral gekenmerkt wordt door armoede, gewijd celibaat en gehoorzaamheid, volgens het evangelie van Christus en de leefwijze van de apostelen, volgens de regel van de heilige Augustinus en de constituties van de premonstratenzerorde, ten overstaan van de prelaat van deze Kerk en mijn medebroeders en zusters.
Terug naar 1121. Het kan niet anders dan dat Norbertus in die viering daar in dat koude kapelletje midden in de bossen rond Prémontre de geboorte van Jezus heeft gevierd. En net als toen gaat er ook nu een verhaal de wereld over, zij het dat de wereld toen aanmerkelijk kleiner was dan nu. Ook wij hebben het zojuist weer mogen horen en beleven. Het verhaal volgens Lucas, een verhaal in drie delen.
In het eerste verhaal schildert Lucas in enkele streken de achtergrond. Een besluit van de Romeinse keizer Augustus die zijn macht over zijn hele rijk wel eens in cijfers uitgedrukt wil zien. Dit in verband met het heffen van belastingen en dergelijke. De landvoogd Quirinius is met de uitvoering van dat besluit belast. Een hele onderneming.
Geteld wordt er nog steeds. Door de overheid, maar ook door analytici, statistici, economen, opinie- en marktonderzoekers, programmamakers en noem maar op. We raken gewoonweg niet uitgeteld. Zeker nu we dagelijks de besmettingscijfers horen. Op grond van die uitkomsten worden commissies in het leven geroepen. Die commissies komen al dan niet met conclusies. En die conclusies kunnen dan op hun beurt dan weer aanzetten zijn voor beleidsvoornemens, wel of niet uitvoerbaar. We kunnen er wonderen van verwachten. Maar vaak blijkt het ijdele hoop. Het gebeurt gewoon en we doen maar mee, net zoals die man en vrouw uit Nazareth, op weg naar Bethlehem, de stad van de David familie.
Met die twee mensen, Maria en Jozef heten ze, onderweg gaat het verhaal verder. Maar de sfeer wordt een andere. We gaan weg van de stad met al die teldrukte en al wat het keizerlijk besluit te weeg heeft gebracht. Weg uit de sfeer van de macht van de cijfers die tellen. Weg uit Bethlehem stad en komen terecht op de velden. Daar is het stil en ruim, daar spelen cijfers geen rol. Hoogstens zijn er wat herders, maar die tellen toch al niet mee. En wat dieren. Daar zie je de hemel nog als een beschermende koepel over je heen.
En dan horen we Lucas zeggen; Terwijl ze daar waren brak het uur aan… We mogen dit ook zo verwoorden; Terwijl die drukte zich allemaal in de stad die ze achter zich hadden gelaten afspeelde, brak het uur aan…Het uur, de tijd… Een andere, een nieuwe tijd, er gaat iets anders gebeuren. Bij de vrouw en de man uit Nazareth wordt een kind geboren. Ergens buiten de stad, in een stal, een dierenverblijf, want nergens anders schijnt plaats te zijn. Een kind dat de naam Jezus krijgt.
En dan schildert Lucas verder aan zijn werk. In heldere, soms felle kleuren. Herders in de open lucht, onder de blote hemel. Een engel van de Heer, het licht van de glorie van God. Een Godverschijning waarvoor een mens in eerste instantie terugdeinst. Maar de engel stelt hen gerust. Hij brengt hen een vreugdeboodschap, voor het hele volk, voor de herders in het open veld. Maar ook voor de mensen in de stad, ja voor iedereen in het hele rijk.
Er is een kind geboren, een telg in het geslacht van David en het zal een Redder zijn. Dit kind, niet geboren in een paleis, in pracht en praal, maar in alle eenvoud. Te midden van eenvoudigen, machtelozen, mensen die eigenlijk niet meetellen, ook niet meegeteld worden. Zal dit kind zelf wel ooit meetellen? En bijna als vanzelf komt van heel diep bij Lucas een droom naar boven.
Een droom, het visioen van de ziener, de profeet Jesaja; het volk dat ronddwaalt in het donker, ziet een helder licht. En dat terwijl het volk lijdt onder de Romeinse overheersing. Of in onze tijd, ronddwalende vluchtelingen die van hot naar her worden gestuurd en voor wie geen plaats lijkt te zijn.
Jesaja voorziet de verlossing, verlossing van het drukkende juk, van de stok van de drijver, van stampende laarzen en met bloed doordrenkte mantels. Verlossing uit onmenselijke tentenkampen of gammele bootjes. De verlossing wordt ons gebracht door een kind. Het kind zal zijn als een koning, een koning als David, een koning naar Gods hart. Een koning die staat voor recht en gerechtigheid. Een droom zal u zeggen, ja, maar een droom van een ideaal. En hoe moeilijk het ook mag zijn, dat ideaal moeten we ons voor ogen houden.
Met de zang van de engelen en de hemelse heerscharen; Eer aan God in den hoge en op aarde vrede onder de mensen in wie hij welbehagen heeft, brengt Lucas ons weer met beide voeten terug op aarde, waar de herders, door het woord gedreven, naar het kind gaan om te zien, méér te zien. Ze komen er en vertellen… Ze vertellen en daar staan wij bij. Ze hebben het nu ook tegen ons. En wij, die het deze avond opnieuw horen, staan verwonderd. We voelen ons als in een wonder opgenomen. Er is iets dat ons doet zwijgen, wat ons pakt, waar we niet eens de goede woorden voor hebben. Je wordt er stil van, of juist uitbundig. Ieder kan op zijn of haar eigen wijze in dit wonder staan. Het wonder van een onzegbare God die ons nabij komt in een kind. Het wonder dat de Machtige kiest voor menswording om dicht bij mensen te zijn. Een God die kiest voor solidariteit. Het wonder dat het onzegbare Mysterie te zeggen, te zingen is. Dat het met elkaar te delen is. Het wonder dat we toch meer raakbaar zijn dan we vaak vermoeden. Lichtgevoeliger, lichtgeraakter, genaakbaarder, barmhartiger.
Maria bewaarde al deze woorden in haar hart en overwoog ze bij zichzelf. Wanneer ook wij woorden in ons hart bewaren en rust en kans geven om te ontkiemen en te gedijen, dan is en blijft het verhaal van Lucas ook ons verhaal.
Ik wens ons allen een zalig kerstmis.